Raad van State: Vakantiepark verdient bescherming

Raad van State, 20 augustus 2014

Normaliter worden vakantieparken, ook al worden ze het gehele jaar bewoond, als niet-geluidgevoelig beoordeeld. Vakantiecentrum Witterzomer heeft nu met succes bezwaar gemaakt tegen een aan de minister van Defensie verleende revisievergunning voor een schietbaan aan de Witterhaar 16 te Assen.

Volgens de Raad van State had de staatssecretaris had dienen te beoordelen welk beschermingsniveau aan het vakantiepark toekomt.

Bron: Raad van State, met dank aan Mark Moerman, hieronder de volledige tekst van de uitspraak

Uitspraak 201300590/1/A4

Datum van uitspraak: woensdag 20 augustus 2014 Tegen: de minister, thans de staatssecretaris, van Infrastructuur en Milieu Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig Rechtsgebied: Algemene kamer - Milieu - Overige 201300590/1/A4. Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Buitencentrum Witterzomer B.V., gevestigd te Assen, h.o.d.n. Vakantiecentrum Witterzomer (hierna: Witterzomer), en 2. de stichting Stichting Natuur- en Milieufederatie Drenthe (hierna: NMFD), gevestigd te Assen, appellanten,

en

de minister, thans de staatssecretaris, van Infrastructuur en Milieu (hierna: de staatssecretaris), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2012 heeft de staatssecretaris aan de minister van Defensie een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een schietbaan aan de Witterhaar 16 te Assen.

Tegen dit besluit hebben Witterzomer en NMFD beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2013, waar Witterzomer en NMFD, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, en H. Zingstra, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Geurts, ing. H.M. van der Waal en ir. M. van den Berg, zijn verschenen. Voorts is de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, mr. M.J.J. de Kock en ing. B.R. Roelofs, gehoord.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Witterzomer, NMFD en de staatssecretaris hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Witterzomer en NMFD hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 16 april 2014, waar Witterzomer en NMFD, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, ing. M.L. Horsten en H. Zingstra, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Geurts, ir. F.H.A. van den Berg, ir. M. van den Berg en ing. H. van der Waal, zijn verschenen. Voorts is de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden en ing. B.R. Roelofs, gehoord.

Overwegingen

1. Ter zitting hebben Witterzomer en NMFD hun beroepsgronden over de geluidhinder in de tijdelijke situatie waarin de in de vergunning voorgeschreven geluidreducerende maatregelen nog niet zijn getroffen, ingetrokken.

2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

3. Witterzomer voert aan dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de schietbaan op geluidgevoelige objecten ten onrechte met de geluidgevoeligheid van het vakantiepark Witterzomer geen rekening heeft gehouden. In dit verband wijst Witterzomer erop dat de kortste afstand tussen de schietbaan en het vakantiecentrum 592 m bedraagt.

3.1. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het vakantiepark geen geluidgevoelig object is, omdat volgens de Wet milieubeheer een camping geen geluidgevoelige bestemming is. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat de beheerderswoning bij het vakantiepark wel een geluidgevoelig object is en de gasten van het vakantiecentrum indirect door middel van de in de vergunningvoorschriften gestelde geluidgrenswaarden voor de beheerderswoning worden beschermd.

3.2. Op het terrein van vakantiepark Witterzomer bevinden zich voor het verblijf van gasten chalets, vakantiehuizen en een kampeerterrein. Uit hetgeen Witterzomer ter zitting heeft meegedeeld blijkt dat op het terrein van het vakantiepark gedurende het gehele jaar mensen verblijven. Dit heeft de staatssecretaris niet bestreden. Objecten kunnen als geluidgevoelig worden aangemerkt wanneer daar gedurende langere tijd personen aanwezig zijn. De staatssecretaris heeft het vakantiepark dan ook ten onrechte niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Voorts worden, anders dan waarvan de staatssecretaris uitgaat, niet alle gasten van het vakantiepark indirect beschermd door de voor de beheerderswoning geldende geluidgrenswaarden, nu enkele delen van het vakantiepark dichter bij de schietbaan zijn gelegen dan de beheerderswoning. De staatssecretaris had dienen te beoordelen welk beschermingsniveau aan het vakantiepark toekomt. Nu de staatssecretaris dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onzorgvuldig voorbereid.

De beroepsgrond slaagt.

4. Witterzomer en NMFD voeren aan dat niet vaststaat dat door toepassing van de in de vergunning voorgeschreven geluidreducerende maatregelen aan de in de vergunningvoorschriften 3.6.1 en 3.6.2 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, nu door toepassing van geluidreducerende maatregelen een geluidreductie van 29 dB dient te worden behaald om aan de gestelde geluidgrenswaarden te voldoen.

4.1. In het deskundigenbericht is uiteengezet dat er geen aanleiding is om het afschermende effect van de te treffen voorzieningen in twijfel te trekken. In het deskundigenbericht is daarbij onder meer in aanmerking genomen dat naast de extra afscherming van de 25 m schietbaan, de schuttersstandplaatsen worden aangepast en de wal naast de 300 m schietbaan wordt opgehoogd. Er is geen grond om het gestelde in het deskundigenbericht onjuist te achten. Hetgeen Witterzomer en NMFD aanvoeren geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris er ten onrechte van is uitgegaan dat de gestelde geluidgrenswaarden door het toepassen van de voorgeschreven geluidreducerende maatregelen naleefbaar zijn.

De beroepsgrond faalt.

5. Witterzomer en NMFD voeren aan dat in de vergunningvoorschriften 3.6.1 en 3.6.2 ten onrechte niet voor alle in de omgeving van de inrichting gelegen geluidgevoelige objecten geluidgrenswaarden zijn gesteld.

5.1. Aan de beoordeling van deze beroepsgrond komt de Afdeling niet toe, nu in 3.2 is overwogen dat de staatssecretaris het vakantiepark Witterzomer ten onrechte niet heeft aangemerkt als een geluidgevoelig object. Nu de staatssecretaris niet heeft beoordeeld welk beschermingsniveau toekomt aan het vakantiepark, kan de Afdeling niet beoordelen of in de voorschriften 3.6.1 en 3.6.2 ten onrechte geen geluidgrenswaarden zijn opgenomen voor het vakantiepark. Overigens merkt de Afdeling op dat blijkens de stukken met de woning Witterhaar 1, genoemd in deze voorschriften, de woning Witterbroek 1 wordt bedoeld.

6. Witterzomer en NMFD voeren - kort weergegeven - aan dat in de beleidsnota "Beleid inzake militair schietgeluid" van 21 mei 2010 (hierna: de beleidsnota), die is toegepast bij het stellen van de in de vergunningvoorschriften 3.6.1 en 3.6.2 opgenomen geluidgrenswaarden, ten onrechte geen rekening is gehouden met het ter plaatse heersende achtergrondgeluidniveau van 45 dB(A), ten onrechte geen norm wordt gehanteerd voor de Lknal om schrikreacties te voorkomen en de norm voor de maximale gebruiksdag (Lmg) zodanig hoog is dat deze niet voorkomt dat onaanvaardbare geluidhinder optreedt.

6.1. In vergunningvoorschrift 3.6.1 is bepaald dat het rating sound level (Lr) ten gevolge van het schieten, na het treffen van de voorgenomen geluidreducerende maatregelen, ter plaatse van één van de drie in dit voorschrift genoemde beoordelingspunten, het woonhuis/café Witterhaar 14, niet meer mag bedragen dan maximaal 53 dB(A) in de dagperiode en 51 dB(A) in de avondperiode.

In vergunningvoorschrift 3.6.2 is bepaald dat de geluidbelasting op de maximale gebruiksdag (Lmg) ten gevolge van het schieten, na het treffen van de voorgenomen geluidreducerende maatregelen, ter plaatse van één van de drie in dit voorschrift genoemde beoordelingspunten, het woonhuis/café Witterhaar 14, niet meer mag bedragen dan maximaal 57 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in de avondperiode.

6.2. De staatssecretaris heeft bij het stellen van de in de vergunningvoorschriften 3.6.1 en 3.6.2 opgenomen geluidgrenswaarden de beleidsnota toegepast. In de beleidsnota wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de hinderlijkheid van de geluidbelasting door schietgeluid is uit te drukken als een functie van de geluidbelasting vanwege wegverkeersgeluid. Voor de vergelijking met wegverkeersgeluid is gekozen omdat voor wegverkeersgeluid veel informatie beschikbaar is over dosis-effect relaties. In de beleidsnota is voor de normstelling van het schietgeluid daarom aansluiting gezocht bij de normering van wegverkeersgeluid. Bij de normstelling van schietgeluid is geen link gelegd naar het ter plaatse heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid, omdat voor wegverkeersgeluid deze link ook niet wordt gelegd en uit een in 1998 door J.M. Fields uitgevoerd onderzoek ‘Reactions to environmental noise in an ambient noise context in residential areas’ is gebleken dat het omgevingsgeluid niet of nauwelijks een rol speelt in de voorspelling van de hinder van weg-, rail- en luchtverkeersgeluid, als ook van impulsgeluid zoals schietgeluid. In de beleidsnota wordt voor het rating soundlevel (Lr) het volgende beoordelingskader gehanteerd:

-50 dB(A) als basis beschermingsniveau voor nieuwe situaties en als streefwaarde voor bestaande situaties,

-55 dB(A) als richtwaarde voor de maximaal toelaatbare Lr voor bestaande situaties en voor bijzondere nieuwe situaties,

-60 dB(A) als richtwaarde voor de maximaal toelaatbare Lr voor bijzondere bestaande situaties en

-70 dB(A) als de waarde die in geen geval mag worden overschreden.

Daarnaast wordt in de beleidsnota uit gezondheidsoverwegingen en om communicatieproblemen te voorkomen voor de maximale gebruiksdag (Lmg) een waarde aanbevolen van 75 dB(A).

6.3. De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 februari 2003 in zaak nr. 200002139/2 een eerdere versie van de door de staatssecretaris toegepaste beleidsnota getoetst. In deze versie was nog niet een beoordelingsmaat voor de maximale gebruiksdag (Lmg) opgenomen. Bij die uitspraak heeft de Afdeling het besluit van 8 maart 2000 tot verlening van een milieuvergunning voor de schietbaan vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat niet vaststond dat het in de beleidsnota opgenomen rating sound level (Lr) een volledig beeld gaf van de door het schieten veroorzaakte geluidhinder. De Afdeling heeft hiertoe overwogen dat inherent aan een waarde die een (jaar)gemiddelde weergeeft is dat de op een bepaalde dag werkelijk optredende geluidbelasting naar boven of beneden kan afwijken van dat gemiddelde. Indien deze afwijkingen noch in de aanvraag noch in de vergunning zijn beperkt, bijvoorbeeld door het limiteren van het aantal schoten per dag, kan niet worden uitgesloten dat - mede vanwege de eigen aard van schietlawaai, dat grote variaties in het geluidniveau kent - op een bepaalde dag een veel hogere geluidbelasting optreedt dan de jaargemiddelde geluidbelasting. Naar het oordeel van de Afdeling was niet aannemelijk dat deze op een bepaalde dag werkelijk optredende geluidbelasting niet afzonderlijk van belang was voor de hinderbeleving ten gevolge van het schietlawaai. Evenmin was volgens de Afdeling aannemelijk geworden dat deze hinderbeleving reeds zou zijn verdisconteerd in de gemiddelde jaarmaat van het schietlawaai. Daarom moest volgens de Afdeling worden geoordeeld dat de gehanteerde beoordelingsmaat rating sound level (Lr) geen volledig beeld gaf van de geluidhinder ten gevolge van schietlawaai.

De staatssecretaris heeft naar aanleiding van deze uitspraak de beoordelingsmaat maximale gebruiksdag (Lmg) in de beleidsnota opgenomen.

Loslaten koppeling met het omgevingsgeluid

6.4. In het deskundigenbericht is uiteengezet dat het in de beleidsnota vermelde onderzoek van J.M. Fields geen aanleiding geeft om de reeds lang bestaande beoordelingssystematiek, waarbij de hoogte van de te hanteren geluidgrenswaarden is gekoppeld aan het karakter van de omgeving, los te laten. In het deskundigenbericht is hiertoe opgemerkt dat het onderzoek van J.M. Fields, dat een literatuuronderzoek betreft, met name ziet op onderzoeken die zien op verstoringen door transportgeluiden van vliegtuigen, treinen en/of wegverkeer in woonomgevingen. Het deskundigenbericht stelt dat juist omdat schietbanen over het algemeen in een relatief stil buitengebied zijn gelegen, koppeling van de grenswaarden aan richtwaarden op basis van een karakterisering van de omgeving dan wel het referentieniveau van het omgevingsgeluid gewenst lijkt om geluidhinder ter plaatse van geluidgevoelige objecten te voorkomen. Ook is in het deskundigenbericht opgemerkt dat de redenering van de staatssecretaris dat in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening nog wel een koppeling met het referentieniveau van het omgevingsgeluid is opgenomen op basis van het feit dat industrielawaai over het algemeen een meer continu karakter heeft en niet impulsmatig is zoals bij schietgeluid, niet kan worden gevolgd. Volgens het deskundigenbericht zijn er veel meer inrichtingen waarbij impulsgeluid wel kan voorkomen, zelfs in combinatie met een onregelmatig voorkomen van dat geluid.

6.5. De staatssecretaris acht het maken van een koppeling tussen het omgevingslawaai en de hinderbeleving van een geluidbron achterhaald. In het verweerschrift merkt de staatssecretaris hiertoe op dat in de Wet geluidhinder en in de Wet milieubeheer voor het weg-, rail- en industrielawaai met het omgevingslawaai geen rekening wordt gehouden. Volgens de staatssecretaris wordt hiermee alleen nog rekening gehouden in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In zijn reactie op het deskundigenbericht wijst de staatssecretaris ter onderbouwing van dit standpunt op een in 1984 door K.D. Kryter opgesteld onderzoeksrapport ‘Physiological, Psychological, and Social Effects of Noise’, waarin deze het volgende heeft geconstateerd: "Exact definitions of ambient and background noise are difficult to make". Daarnaast wijst de staatssecretaris op het advies van de Gezondheidsraad ‘Omgevingslawaai beoordelen, Voorstel voor een uniform systeem van geluidmaten ter beoordeling van hinder en slaapverstoring door geluid’ van 20 oktober 1997. In dit advies is over de koppeling tussen het omgevingslawaai en de hinderbeleving van een geluidbron onder meer opgemerkt dat in het - hiervoor genoemde - onderzoek van J.M. Fields een gering effect is aangetoond tussen andere geluidbronnen en de hinder veroorzaakt door een bepaalde geluidbron en dat de commissie dit effect te verwaarlozen acht. Volgens de staatssecretaris heeft dit advies ertoe geleid dat verwijzingen naar achtergrondniveaus geleidelijk uit diverse wetteksten zijn geschrapt of niet zijn geïntroduceerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens de staatssecretaris heeft ook onderzoek dat is uitgevoerd na 1997 geen absolute duidelijkheid kunnen brengen over de invloed van achtergrondgeluid op de geluidhinder van een bepaalde geluidbron.

6.6. Er is geen aanleiding om hetgeen is opgemerkt in het deskundigenbericht over het onderzoek van J.M. Fields, waarin hij heeft geconcludeerd dat het achtergrondniveau geen significant effect heeft op de hinderbeleving veroorzaakt door een extra verstoring, onjuist te achten. De staatssecretaris heeft ook met het genoemde onderzoeksrapport van K.D. Kryter en het advies van de Gezondheidsraad niet aannemelijk gemaakt dat het omgevingslawaai niet van invloed is op de hinderbeleving als gevolg van een bepaalde geluidbron en in het bijzonder van schietlawaai. Wat betreft het advies van de Gezondheidsraad neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat deze zijn conclusie op het onderzoek van J.M. Fields baseert.

Voorts betekent de enkele omstandigheid dat, zoals de staatssecretaris stelt, verwijzingen naar achtergrondniveaus gedeeltelijk in een aantal regelingen zijn teruggedrongen, nog niet dat ten aanzien van inrichtingen zoals schietbanen, waarvoor een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer of Wabo is vereist, evenmin met het achtergrondniveau rekening behoeft te worden gehouden.

Aan het loslaten in de beleidsnota van de koppeling tussen het omgevingslawaai en de hinderbeleving van schietgeluid ligt dan ook geen toereikende motivering ten grondslag. In zoverre staat daarom niet vast dat de in de beleidsnota gehanteerde normstelling voldoende bescherming biedt tegen geluidhinder vanwege de schietbaan.

Beoordelingsmaat maximale gebruiksdag (Lmg) en niet opnemen grenswaarde voor de Lknal

6.7. In het deskundigenbericht is over de in de beleidsnota opgenomen grenswaarde voor de maximale gebruiksdag (Lmg) opgemerkt dat deze geen bescherming biedt tegen maximale geluidniveaus ofwel pieken. Volgens het deskundigenbericht wordt door een Lmg-waarde slechts "onevenredige hinder" voorkomen, waaronder wordt begrepen het belemmeren van communicatiemogelijkheden en het oplopen van gehoorschade. Daarnaast is in het deskundigenbericht opgemerkt dat de Lknal op het immissiepunt geen deel uitmaakt van de beoordelingssystematiek van de beleidsnota. Volgens het deskundigenbericht zijn in de Circulaire schietlawaai, die van toepassing is op recreatief schieten, ter voorkoming van schrikreacties wel grenswaarden voor de Lknal opgenomen, waarbij als maximale grenswaarde een waarde is opgenomen van 75 dB(A). Volgens het deskundigenbericht valt niet in te zien waarom soortgelijke maximale impulsniveaus ten gevolge van het gebruik van een militaire schietbaan geen aanleiding tot schrikreacties kunnen geven. Een Lmg-waarde kan volgens het deskundigenbericht niet dezelfde bescherming bieden als de bescherming die een grenswaarde van 75 dB(A) voor de Lknal biedt, omdat de Lmg-waarde betrekking heeft op een over de dag- c.q. avondperiode gemiddelde beoordelingswaarde van het geluidniveau en niet op een maximale waarde van het impulsgeluid.

6.8. De staatssecretaris heeft in zijn reactie hetgeen in het deskundigenbericht wordt gesteld over de gehanteerde beoordelingsmaat voor de maximale gebruiksdag (Lmg) in de beleidsnota, bevestigd. De staatssecretaris is voor het bepalen van de Lmg-waarde vanwege de schietbaan uitgegaan van het maximum aantal schoten dat op een dag kan plaatsvinden. Dit aantal schoten zal niet regelmatig voorkomen en is daarom voor een beschrijving van de hinder vanwege de schietbaan, waarbij een veel langere periode beschouwd wordt, niet geschikt, aldus de staatssecretaris. Voor een beschrijving van de hinder vanwege de schietinrichting dient volgens de staatssecretaris daarom de beoordelingsmaat voor het rating sound level (Lr) toegepast te worden. Daarnaast heeft de staatssecretaris in zijn reactie op hetgeen in het deskundigenbericht over het niet opnemen van de beoordelingsmaat Lknal in de beleidsnota wordt gesteld, opgemerkt dat in het algemeen geldt dat hevige schrikreacties meer afhankelijk zijn van de bereikte hoogte van een geluidgebeurtenis dan van de stijgtijd. Tot circa 75 dB(A) treden schrikreacties volgens de staatssecretaris eigenlijk nauwelijks op. Een andere karakteristiek van schrikreacties is volgens de staatssecretaris dat ze snel tot gewenning leiden. De staatssecretaris stelt dat bij militaire schietterreinen de piekniveaus op de woningen laag zijn, namelijk lager dan 75 dB(A), en door de grote aantallen snel fysiologische gewenning optreedt. De staatssecretaris gaat er daarom vanuit dat er geen noodzaak is voor een aanvullende normering voor piekniveaus.

6.9. Het rating sound level (Lr) is een jaargemiddelde. Zoals reeds in de uitspraak van 19 februari 2003 is overwogen, kan de op een bepaalde dag werkelijk optredende geluidbelasting naar boven of beneden afwijken van dat gemiddelde ten gevolge waarvan op een dag wellicht onaanvaardbare hinder kan worden ondervonden vanwege de schietinrichting. Niet gebleken is dat dit wordt voorkomen door het opnemen van een grenswaarde voor de maximale gebruiksdag (Lmg), nu deze beoordelingsmaat alleen in de beleidsnota is opgenomen om gehoorschade en communicatieproblemen te voorkomen. Gelet hierop is ook in zoverre thans niet aannemelijk geworden dat de gehanteerde normstelling in de beleidsnota voldoende bescherming biedt tegen geluidhinder. Daarnaast heeft de staatssecretaris zijn stelling dat de Lknal vanwege schietinrichtingen niet meer zal bedragen dan 75 dB(A), niet met onderzoek onderbouwd, zodat niet vaststaat dat om onaanvaardbare geluidhinder vanwege schietinrichtingen te voorkomen, het niet noodzakelijk is om mede een grenswaarde voor de Lknal te hanteren. Derhalve komt de Afdeling thans niet toe aan een oordeel over de juistheid van de stelling van de staatssecretaris dat hevige schrikreacties meer afhankelijk zijn van de bereikte hoogte van een geluidgebeurtenis dan van de stijgtijd.

6.10. Gelet op het vorenstaande staat niet vast dat de gehanteerde normstelling in de beleidsnota voldoende bescherming biedt tegen geluidhinder in een geval als het onderhavige. De staatssecretaris heeft bij het stellen van de geluidgrenswaarden de beleidsnota daarom niet in redelijkheid tot uitgangspunt kunnen nemen. Nu de staatssecretaris slechts inzicht heeft gegeven in de toereikendheid van de gestelde geluidgrenswaarden door zich te baseren op de beleidsnota, berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

De beroepsgrond slaagt.

7. Witterzomer en NMFD voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft voorgeschreven dat ter verdere beperking van de geluidhinder geluidschermen langs de 300 m schietbanen toegepast moeten worden en dat de aangevraagde bedrijfstijden zodanig worden beperkt, dat op werkdagen pas na 09.00 u geschoten mag worden en op zaterdagen de schietbaan geheel gesloten dient te zijn. In dit verband wijst Witterzomer erop dat voor een goede exploitatie van vakantiecentrum Witterzomer nacht- en weekendrust voor de gasten van het vakantiecentrum noodzakelijk is.

7.1. Vergunning is verleend voor het in werking zijn van de inrichting op werkdagen tussen 07.00 u en 23.00 u en op zaterdag tussen 07.00 u en 17.00 u.

7.2. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet voorgeschreven kan worden dat geluidschermen worden geplaatst langs de 300 m schietbanen, omdat hierdoor de grondslag van de aanvraag wordt verlaten. De staatssecretaris merkt hiertoe op dat de vergunningaanvraag ziet op een zogenaamde ‘open schietbaan’, zodat onder alle weersomstandigheden en bij realistische dag- of nachtlichtomstandigheden geoefend kan worden.

Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat, onder meer nu de aangevraagde bedrijfstijden reguliere tijden zijn die ook worden toegepast bij industriële inrichtingen en de aantallen schoten op zaterdag circa 50% lager zijn dan op maandag tot en met vrijdag, er geen aanleiding is om een beperking van de aangevraagde bedrijfstijden voor te schrijven.

7.3. Gelet op hetgeen de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft opgemerkt, wordt de grondslag van de aanvraag verlaten wanneer het plaatsen van schermen langs de 300 m schietbanen wordt voorgeschreven. Reeds hierom is de staatssecretaris op goede gronden hiertoe niet overgegaan. Daarnaast geeft hetgeen Witterzomer en NMFD aanvoeren, geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris op basis van de hiervoor weergegeven motivering niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen beperking van de aangevraagde bedrijfstijden voor schrijven.

De beroepsgronden falen.

8. Witterzomer en NMFD voeren aan dat de vergunning vanwege de ligging van de inrichting geweigerd had dienen te worden. In dit verband wijzen zij op de veiligheidsrisico’s die de inrichting met zich brengt. Ook wijst NMFD erop dat het gebruik van het Natura 2000-gebied het Witterveld als veiligheidszone zich niet verdraagt met de voor de fauna in dit gebied noodzakelijke rust.

8.1. Volgens de staatssecretaris geeft het aspect externe veiligheid geen aanleiding om de vergunning te weigeren. De staatssecretaris merkt hiertoe in het bestreden besluit op dat de zogenaamde ‘Mal Onveilig Gebied’ binnen de terreingrenzen van de inrichting blijft. Daarnaast wijst de staatssecretaris in het bestreden besluit in dit verband op vergunningvoorschrift 2.1.1, waarin is bepaald dat de schietbaan moet worden ingericht en gebruikt conform de van toepassing zijnde hoofdstukken van de MP 40-30. Deze bevatten interne veiligheidsvoorschriften van defensie. Hiervan maken onder meer veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van schietbanen deel uit, waaronder het voorschrift dat op een baan geen munitie mag worden gebruikt waarvan de ‘Mal Onveilig Gebied’ groter is dan de onveilige zone van de baan, tenzij speciale beschermende maatregelen zijn getroffen.

8.2. Gelet op hetgeen de staatssecretaris heeft opgemerkt in het bestreden besluit, is aannemelijk dat het onveilige gebied vanwege het gebruik van de schietbaan zich geheel binnen de inrichtingsgrens bevindt. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de vergunning vanwege het aspect externe veiligheid had dienen te weigeren. Daarnaast worden de gevolgen voor een Natura 2000-gebied uitsluitend beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat de stelling van NMFD dat het gebruik van het Natura 2000-gebied het Witterveld als veiligheidszone zich niet verdraagt met de voor de fauna in dit gebied noodzakelijke rust, in deze procedure niet aan de orde kan komen.

De beroepsgrond faalt.

9. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

10. De staatssecretaris dient ten aanzien van Witterzomer en NMFD op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de beroepen van Witterzomer en NMFD als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht moeten worden beschouwd. De te vergoeden kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden daarom gelijkelijk verdeeld over Witterzomer en NMFD. Witterzomer heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van het deskundigenrapport van 31 maart 2014 door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau B.V. (hierna: NAA) en de verletkosten van de naar de zitting meegebrachte deskundige. Voor het opstellen van een deskundigenrapport wordt een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur gehanteerd. Uit de overgelegde factuur van NAA blijkt niet hoeveel uur aan het opstellen van het deskundigenrapport is besteed. De Afdeling acht het redelijk gelet op de geringe omvang van het rapport om van vier uur arbeid voor het opstellen hiervan uit te gaan. Voorts wordt voor de vergoeding van de verletkosten een forfaitair aantal uren van vier en een maximum uurtarief van € 116,90 gehanteerd. De staatssecretaris dient aan reiskosten voor H. Zingstra en de meegebrachte deskundige € 164,22 aan Witterzomer te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de minister, thans de staatssecretaris, van Infrastructuur en Milieu van 27 november 2012;

III. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Buitencentrum Witterzomer B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.662,30 (zegge: zestienhonderdtweeënzestig euro en dertig cent), waarvan € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en vijftig cent) dient te worden toegerekend aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de stichting Stichting Natuur- en Milieufederatie Drenthe in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Buitencentrum Witterzomer B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

VI. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de stichting Stichting Natuur- en Milieufederatie Drenthe het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.

w.g. Van Kreveld w.g. Schoppers voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

578.