Bas Haring, september 2014
Sinds een tijdje woon ik
op een klein eilandje iets ten Noorden van Amsterdam. In Amsterdam
zelf eigenlijk, maar zo ziet het er niet uit: er staan houten
huisjes en er lopen schapen en koeien. Het is een stuk rustiger
dan de binnenstad van Utrecht, waar ik vandaan kwam. Voor iedere
auto die voorbij scheurde sukkelt nu een schaap, en in plaats van
alcoholverslaafde zwervers liggen hier eenden in de berm. Toch is
het er niet rustig genoeg. Op mijn eiland namelijk staat nog een
huis. Van het huis van mijn buren naar dat van mij loopt een smal
paadje dat via een bruggetje leidt naar “het vaste land” (dat
overigens zo dichtbij is dat ik daar ook naartoe kan springen). En
over dat bruggetje scheuren mijn buren met hun brommers.
Het zijn een boel buren. In één
huis wonen een stuk of vier gezinnen en ieder gezinslid heeft een
brommer. De brommers rijden af en aan over het kleine bruggetje;
soms gewoon voor de lol. En dat irriteert. Waarom moeten die buren
nou zo nodig zo hard over dat bruggetje scheuren? En waarom ook zo
vaak?
Toch valt het feitelijk wel mee:
hoogstens een paar keer uur rijdt er een brommer voorbij, en het
geluid van zo’n brommer sterft na een paar seconden al weer weg.
De brommers vallen volkomen in het niet ten opzichte van de auto’s
uit mijn vorige straat, en toch irriteer ik me aan beide even erg.
Maar wat helemaal interessant is,
is dat ik mij niet aan de eenden irriteer. Sterker nog; die vind
ik leuk. De hele dag door hoor ik luid gekwaak en als ik buiten
zit ben ik omringd door om brood zeurende eenden. Leuk!
Waarom stoor ik me niet aan eenden
en wel aan brommers; terwijl de eenden harder en vaker lawaai
maken? – en zelfs pikken aan mijn benen als ik ze geen brood voer.
Omdat de eenden niks aan hun gedrag kunnen doen en de
brommerrijders wel. Brommerrijders kunnen heus een stukje
langzamer rijden, of misschien wat minder vaak.
Maar misschien kunnen de
brommerrijders van mijn buren dat eigenlijk helemaal niet.
Misschien rijden ze gewoon een beetje rond omdat ze niks beters te
doen hebben en nauwelijks meer kunnen dan brommer rijden.
Misschien zijn het eigenlijk een soort eenden – die ook geen keus
hebben.
Als ik de brommerrijders nou eens
zo zou zien: als eenden, dan zouden mijn ergernissen verdwijnen.
De brommerrijders vormen dan een onderdeel van de realiteit waar
ik niks aan kan doen en horen “bij het landschap”. Als ik dat op
zou kunnen brengen, dan zou de ergernis verdwenen zijn. Misschien
zouden veel van mijn ergernissen verdwijnen als ik de veroorzakers
ervan zou zien als eenden: onderdelen van het landschap die niet
beter weten en waar je niets aan kunt doen.
|