Evaluatie Activiteitenbesluit

Ministerie I&M, 17 december 2013

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna het Activiteitenbesluit) in werking getreden. In het besluit is opgenomen dat binnen zes jaar na inwerkingtreding een verslag aan de Staten-Generaal dient te worden verzonden over de doeltreffendheid en de effecten van het besluit in de praktijk.

Met een brief aan de Tweede Kamer en een evaluatierapport geeft de staatssecretaris van Milieu, mw. van Mansveld, hieraan invulling.

Lastenreductie

Het Activiteitenbesluit bevat algemene regels ter bescherming van het milieu voor een groot aantal bedrijfssectoren. Nederland telt op dit moment ruim 412.000 milieurelevante inrichtingen. Per 1 januari 2013 vallen ruim 390.000 inrichtingen volledig onder het Activiteitenbesluit. Met het onder algemene regels brengen van deze inrichtingen is tot nu toe een administratieve lastenreductie bereikt van 354 miljoen euro.

Het evaluatieonderzoek richt zich op de situatie tussen 1 januari 2008 en 31 december 2012. Het doel van het Activiteitenbesluit was en is te komen tot een vereenvoudiging en vermindering van de regelgeving en een reductie van administratieve lasten, waarbij de bestuurlijke lasten niet toenemen. Met effectievere en uniformere regels, maar ook ruimte voor flexibiliteit en innovatie, en een groter toepassingsbereik, wordt beoogd de uitvoering en handhaving te verbeteren en een doeltreffender bescherming van het milieu te bereiken. Door het samenvoegen van nu in totaal 24 AMvB's en het onder algemene regels brengen van nog meer bedrijfssectoren is beoogd te komen tot harmonisatie en uniformering van regelgeving.

Omgevingswet

Zoals bekend, werkt het kabinet toe naar een Omgevingswet waarin op het gebied van de fysieke leefomgeving vijftien wetten geheel en acht wetten deels zullen opgaan. Daarbij zullen op het gebied van de uitvoeringsregelgeving circa 120 bestaande AMvB's2 worden gebundeld in een beperkt aantal besluiten.

Naar verwachting zal het Activiteitenbesluit worden samengevoegd met een aantal andere bestaande AMvB's, die zich ook richten op activiteiten in de leefomgeving. De verdere ontwikkeling van het Activiteitenbesluit moet dan ook in dat licht worden bezien. Het kabinet streeft ernaar de concept-uitvoeringsbesluiten (AMvB's) van de Omgevingswet in 2015 gereed te hebben voor de formele toetsen en de consultatiefase.

Conclusies van het evaluatieonderzoek

Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd door Royal Haskoning DHV in de eerste helft van 2013 en richtte zich op de periode 2008-2012, dus vóór de inwerkingtreding van de wijzigingen per 1 januari 2013. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de monitoringsgegevens die de voormalige inspecties van VROM en Verkeer en Waterstaat in de jaren 2009-2010 hebben verzameld bij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders. Daarnaast heeft Royal Haskoning DHV enquêtes gehouden bij provincies, gemeenten, waterschappen en Rijkswaterstaat, en interviews gehouden bij zowel de zojuist genoemde overheden als bij het bedrijfsleven (brancheorganisaties en bedrijven).

De conceptresultaten van het onderzoek zijn besproken met vertegenwoordigers van overheden en het bedrijfsleven. De reacties zijn verwerkt in het rapport. De staatssecretaris constateert dat het Activiteitenbesluit in de praktijk goed blijkt te werken. De meeste verwachtingen die bij de inwerkinglreding van het Activiteitenbesluit bestonden, zijn bevestigd.

Er wordt geconcludeerd dat de doelen van het besluit zijn gehaald:

  • de regelgeving is vereenvoudigd en uniformer;
  • de adminislratieve lasten zijn verminderd;
  • de bestuurlijke lasten zijn, zoals verwacht bij de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit, verschoven van vergunningverlening naar toezicht en handhaving;
  • de uitvoering en handhaving en daarmee een doeltreffender bescherming van het milieu zijn verbeterd.

De Activiteitenbesluit Internet Module (PIM) is positief ontvangen, evenals de helpdeskfunctie van InfoMil (nu onderdeel Rijkswaterstaat Leefomgeving) en de invoeringsbegeleiding met het opleidingsproject 'Train de trainer'. De onderzoekers constateren dat er nog verbeterpunten zijn, die verschillen van abstractieniveau. De staatssecretaris wil deze verbeterpunten oppakken en waar relevant verwerken in de nieuwe regelgeving onder de Omgevingswet

Verbeterpunten genoemd door Royal Haskoning DHV

Verbeterpunten voor het rijk

1. Leesbaarheid Activiteitenbesluit in relatie tot combinatie vergunningplicht en algemene regels

Uit het onderzoek blijkt dat de combinatie van vergunning en algemene regels als lastig wordt ervaren. Daarbij wordt de zorg uitgesproken over de toevoeging van nieuwe activiteiten aan het Activiteitenbesluit. De perceptie bij het bedrijfsleven en bij toezichthouders is dat voor IPPC installaties zowel de Europese wet- en regelgeving (de BREF’s), als de algemene regels uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit wordt als een lastig probleem ervaren. Ook blijken bedrijven het systeem van de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) niet te begrijpen.

2. Werkbaarheid Activiteitenbesluit en informatievoorziening

Uit het onderzoek komt naar voren dat het Activiteitenbesluit vanwege de groeiende omvang en vanwege de gelaagdheid in de normstelling (met als gevolg verwijzingen naar andere documenten) moeilijk te doorgronden is. Ervaren handhavers geven aan ermee te kunnen werken, maar vinden het lastig dit uit te leggen aan bedrijven. De integrale teksten (van besluit en regeling) vergroten de overzichtelijkheid en leesbaarheid en ondervangen deels het probleem van de gelaagdheid. Brancheverenigingen geven aan dat zij InfoMil als vraagbaak willen kunnen benutten bij interpretatiekwesties. De Activiteitenbesluit Internet Module (AIM; software om de relevante voorschriften te selecteren) blijkt een onmisbaar en goed bruikbaar hulpmiddel voor overheden en bedrijven om het Activiteitenbesluit te ontsluiten.

Bedrijven blijken vaak niet in staat een melding zelfstandig goed te doen. Bij het invullen spelen voor zowel bedrijven als overheden vaak interpretatiekwesties. De uitdraai van de AIM bevat (te) veel informatie voor bedrijven. Aanbevelingen:  Aanbevolen wordt het Activiteitenbesluit meer te stroomlijnen en te bekijken of er nog meer voorschriften uit kunnen. Aanbevolen wordt het mogelijk te maken dat de brancheverenigingen InfoMil direct kunnen raadplegen over interpretatiekwesties.  Aanbevolen wordt de vragen in AIM nog helderder te formuleren.  Aanbevolen wordt de uitdraai van de AIM meer te richten op wat relevant is voor het specifieke bedrijf.

3. Verwerking richtlijnen in de ministeriële regeling.

Uit het onderzoek blijkt dat de ministeriële regeling achter loopt op BBT (best beschikbare technieken) en onvoldoende snel wordt aangepast, waardoor nieuwe bedrijven aan oude richtlijnen moeten voldoen.

4. Verbetering advisering Werkgroep Beoordeling Gelijkwaardigheid

Verzoeken om advies over gelijkwaardigheid kunnen alleen door de Werkgroep Beoordeling Gelijkwaardigheid in behandeling worden genomen als deze volledig en voldoende onderbouwd zijn. Uit het onderzoek blijkt dat gelijkwaardige maatregelen bijna niet worden aangevraagd. In de gevallen dat dat wel gebeurt, is de ervaring dat het proces met de werkgroep stroperig verloopt.

Verbeterpunten in relatie tot de verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen

5. Kennisniveau toezichthouders algemeen en specifiek waterbeheerders i.v.m. de zorgplicht

Meerdere signalen duiden erop dat het kennisniveau van toezichthouders en (wellicht) ook vergunningverleners nog niet voldoende is. Dit zou mede voortvloeien uit de vele ontwikkelingen in het Activiteitenbesluit en belendende wet- en regelgeving, waardoor toezichthouders moeite hebben routine te ontwikkelen in het werk en een eenduidig verhaal neer te leggen bij de bedrijven. Met name provincies en waterschappen hebben moeite met het toezicht op de naleving in het kader van het Activiteitenbesluit. In die zin lijken ook de aspecten inzicht en gewenning een rol te spelen. Voor alle overheden, maar specifiek voor de waterbeheerders blijkt de omgang met de zorgplicht lastig omdat de betrokkenen geen helder beeld hebben van de wijze waarop dit toegepast moet en kan worden.

Bron: Rijksoverheid