Raad van State: tweede meetlocatie Circuit Zandvoort niet nodig Raad van State, 21 november 2012 De zaak waarover de Afdeling Bestuursrechtspraak uitspraak heeft gedaan draait om het instellen van een tweede geluidmeetpost bij het circuit Zandvoort. De bestaande geluidmeetpost, die is opgenomen in de vigerende vergunning, wordt permanent gebruikt als meetpost om te controleren of de vergunde geluidniveaus niet overschreden worden. Deze meetpost staat direct naast de baan opgesteld. Via een vast overdrachtsgetal kan daarmee de geluidimmissie bij de woningen worden bepaald. Dit overdrachtsgetal is echter alleen geldig bij activiteiten waarbij het gehele circuit wordt gebruikt. De appellanten voeren aan dat voor handhaving van activiteiten waarbij niet het hele circuit wordt gebruikt, een tweede meetpost noodzakelijk is. Het college van GS vermeldt in de nadere motivering, kort gezegd, dat de geluidbelasting van de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt, aan de hand van metingen op de immissiepunten kan worden vastgesteld. Het college van GS heeft hiermee toereikend gemotiveerd dat geen extra meetpunt langs de baan behoefde te worden voorgeschreven. Door wie en de mate waarin de metingen worden verricht is een kwestie van handhaving. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt GS in het gelijk: een tweede meetpost is niet vereist. Bron: Raad van State, lees hieronder de volledige uitspraak
201103239/1/A4. Datum uitspraak: 21 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: het college van b&w van Zandvoort), 2. de stichting Stichting geluidshinder Zandvoort (hierna: SGZ), gevestigd te Zandvoort, en [appellant sub 2], wonend te Zandvoort, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V. (hierna: ECPZ), gevestigd te Zandvoort, 4. de vereniging Milieufederatie Noord-Holland, gevestigd te Bergen, en de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, (hierna tezamen en in enkelvoud: de Milieufederatie), 5. het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college van b&w van Bloemendaal), appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van gs), verweerder. Procesverloop Bij besluit van 4 februari 2011 heeft het college van gs op verzoek van SGZ en [appellant sub 2] met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de voorschriften die zijn verbonden aan de op grond van artikel 8.4, eerste lid, van deze wet aan ECPZ verleende vergunning van 12 september 1997, zoals gewijzigd bij besluiten van 9 november 2001 en 2 januari 2006 (hierna: de revisievergunning), gewijzigd en aangevuld. Tegen dit besluit hebben het college van b&w van Zandvoort, SGZ, [appellant sub 2], ECPZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal beroep ingesteld. Het college van gs heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. SGZ, [appellant sub 2], ECPZ, de Milieufederatie en het college van b&w van Zandvoort hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. SGZ, [appellant sub 2] en het college van gs hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2012, waar het college van b&w van Zandvoort, vertegenwoordigd door J.A. Sandbergen, werkzaam bij de gemeente, SGZ, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], C.J. Bleijs en dr. D.Tj. Sieswerda, ECPZ, vertegenwoordigd door ir. F.A.G.M. Schermer, E. Sibbel, E. Weijers, bijgestaan door mr. F. Onrust, advocaat te Amsterdam, de Milieufederatie, vertegenwoordigd door R. van Arendonk, het college van b&w van Bloemendaal, vertegenwoordigd door drs. J.J. van den Boomgaard, werkzaam bij de gemeente, en het college van gs, vertegenwoordigd door mr. R.T. de Grunt, H.J. Janssen, M.J. van Cleeff en ing. J.M. van der Putte, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Bij tussenuitspraak van 30 mei 2012, in zaak nr. 201103239/1/T1/A4, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college van gs opgedragen om binnen 10 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin beschreven gebrek in het besluit van 4 februari 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij brief van 6 augustus 2012 heeft het college van gs vermeld dat het gebrek in het besluit van 4 februari 2011 is hersteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. SGZ, [appellant sub 2] en de Milieufederatie hebben zienswijzen naar voren gebracht. De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten. Overwegingen Tussenuitspraak 1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het in de revisievergunning neergelegde meet- en controlesysteem volgens het deskundigenbericht niet bruikbaar is voor activiteiten waarbij slechts een deel van het circuit wordt gebruikt en de meetmast op het meetpunt niet wordt gepasseerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij offroad-activiteiten. Volgens het deskundigenbericht zou een extra meetpunt hiervoor een oplossing kunnen zijn. In reactie op het deskundigenbericht heeft het college van gs gesteld dat de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt, zich dermate sporadisch voordoen dat een extra meetpunt waarvoor een apart overdrachtsgetal moet worden bepaald onnodig bezwarend is. In de tussenuitspraak is overwogen dat deze motivering niet draagkrachtig is, omdat uit deze motivering niet blijkt waarom voor die activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt geen extra meetpunt nodig is. Gelet hierop heeft het college onvoldoende onderzocht of die activiteiten aanleiding hadden dienen te zijn om een extra meetpunt voor te schrijven. 1.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit van 4 februari 2011 te herstellen door: - nader te motiveren waarom het niet nodig is een extra meetpunt voor te schrijven voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruikt wordt gemaakt, dan wel het besluit te wijzigen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt; - de Afdeling de uitkomst mede te delen. Nadere motivering 2. In de brief van 6 augustus 2012 heeft het college van gs een nadere motivering aan het besluit ten grondslag gelegd. Het college van gs vermeldt dat in de revisievergunning geluidmeetpunten in de woonomgeving - de zogenoemde immissiepunten - zijn vastgelegd. Op basis van metingen op deze immissiepunten kan de geluidbelasting vanwege het circuit in de woonomgeving volgens het college op een representatieve wijze worden vastgesteld. Daarnaast is er een meetpunt aan de baan gelegen. Van het aldaar gemeten geluidniveau kan door middel van een vast overdrachtsgetal van 26 dB het geluidniveau op de immissiepunten in de woonomgeving worden afgeleid, aldus het college. Het college vermeldt dat dit vaste overdrachtsgetal echter alleen kan worden gehanteerd voor activiteiten waarbij van de gehele circuitbaan gebruik wordt gemaakt. Daarom wordt voor activiteiten waarbij niet van de gehele circuitbaan gebruik wordt gemaakt, de geluidbelasting vanwege het circuit in de woonomgeving bepaald aan de hand van de metingen op de immissiepunten, aldus het college. Deze metingen zijn betrouwbaar. Een extra meetpunt aan de baan is volgens het college dan ook niet nodig. Daar komt bij dat voorschrift 5.9 van de revisievergunning voorschrijft dat ECPZ ten minste twee maanden voor aanvang van elk raceseizoen een overzicht van de geplande evenementen dient te overleggen, zodat de metingen op de immissiepunten tijdig kunnen worden voorbereid, aldus het college. Voorts vermeldt het college dat voor iedere activiteit waarbij niet van de gehele baan gebruik wordt gemaakt, een apart overdrachtsgetal bepaald zou moeten worden. Dit is volgens het college niet doelmatig. Zienswijzen over nadere motivering 3. SGZ voert aan dat het college van gs bij het bepalen van het overdrachtsgetal ten onrechte geen rekening heeft gehouden met activiteiten waarbij niet van de gehele circuitbaan gebruik wordt gemaakt. Voorts voert zij aan dat de geluidhinder bij activiteiten waarbij niet van de gehele circuitbaan gebruik wordt gemaakt, plaatselijk ernstiger is dan bij activiteiten waarbij wel van de gehele baan gebruik wordt gemaakt. Om deze redenen dient er een extra meetpunt te komen, aldus SGZ. 3.1. SGZ voert terecht aan dat het college van gs bij het bepalen van het vaste overdrachtsgetal geen rekening heeft gehouden met de geluidbelasting vanwege het circuit bij activiteiten waarbij niet van de gehele baan gebruik wordt gemaakt. Het college van gs vermeldt hierover in de brief van 6 augustus 2012 dat het bepalen van een vast overdrachtsgetal alleen goed mogelijk is bij het gebruik van de gehele baan, omdat alleen in dat geval de geluidbron, het circuit, een vaste locatie en omvang kent. Daarom wordt voor activiteiten waarbij niet van de gehele circuitbaan gebruik wordt gemaakt de geluidbelasting vanwege het circuit in de woonomgeving bepaald aan de hand van de metingen op de in de revisievergunning vastgelegde immissiepunten, aldus het college. SGZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze immissiepunten voor het vaststellen van de geluidbelasting vanwege het circuit bij activiteiten waarbij niet van de gehele baan gebruik wordt gemaakt niet representatief zijn. Hetgeen SGZ aanvoert geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gs niet in redelijkheid van het voorschrijven van een extra meetpunt langs de baan heeft kunnen afzien. 4. [appellant sub 2] voert aan dat het college van gs voorbijgaat aan voorschrift 5.4 van de revisievergunning. In dit voorschrift zijn grenswaarden gesteld voor de maximale geluidniveaus vanwege activiteiten waarbij geen gebruikt wordt gemaakt van het gehele circuit. Volgens hem kan niet worden gecontroleerd dat aan deze grenswaarden wordt voldaan, nu er voor de betreffende activiteiten geen meetpunt en ook geen overdrachtsgetal is. Voorts voert hij aan dat de formulering "activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt" kan leiden tot onduidelijkheid voor de handhaving. 4.1. Zoals hiervoor vermeld, wordt de geluidbelasting voor activiteiten waarbij niet van de gehele baan gebruik wordt gemaakt, gemeten op de in de revisievergunning vastgelegde immissiepunten. Op deze wijze kan worden gecontroleerd dat aan de in voorschrift 5.4 gestelde geluidgrenswaarden wordt voldaan. Het betoog van [appellant sub 2] faalt in zoverre. Voorts is voldoende duidelijk wat onder "activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt" moet worden verstaan. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat voorschrift 5.4 om die reden niet handhaafbaar zou zijn. Hetgeen [appellant sub 2] aanvoert met betrekking tot voorschrift 5.4 geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gs niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het voorschrijven van een extra meetpunt langs de baan. 5. [appellant sub 2] voert voorts aan dat een extra meetpunt aan de baan nodig is, omdat een extra meetpunt een positief signaal geeft aan omwonenden, omdat het TT-circuit in Assen ook meer meetpunten heeft, en omdat als een meetpunt uitvalt er dan in ieder geval nog een ander is. Ook maken meer meetpunten langs de baan het voor de gebruikers van het circuit moeilijker om ter plaatse van een meetpunt gas terug te nemen, aldus [appellant sub 2]. Verder voert hij aan dat vaak onduidelijk is wanneer de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt, zullen plaatsvinden. 5.1. Het college van gs wijst er in de brief van 6 augustus 2012 op dat voorschrift 5.9 van de revisievergunning voorschrijft dat ECPZ ten minste twee maanden voor aanvang van elk raceseizoen een overzicht van de geplande evenementen dient te overleggen. Hieronder vallen ook de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt. [appellant sub 2] heeft niet bestreden dat bij naleving van voorschrift 5.9 bekend is wanneer die activiteiten zullen gaan plaatsvinden. Voorts zijn in hoofdstuk 1 van de revisievergunning voorschriften opgenomen die zien op de inspectie en het onderhoud van de installaties en voorzieningen binnen de inrichting. [appellant sub 2] heeft niet bestreden dat bij naleving van die voorschriften een extra meetpunt vanwege storingen niet nodig is. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat bij een meetpunt gas zal worden teruggenomen. Ook om die reden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gs niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het voorschrijven van een extra meetpunt langs de baan. Voorts betekent het enkele feit dat het TT-circuit in Assen meer meetpunten langs de baan heeft, en dat een extra meetpunt een positief signaal zou geven aan de omwonenden, niet dat een extra meetpunt in dit geval noodzakelijk is. 6. De Milieufederatie voert aan dat het college van gs in zijn nadere motivering geen inzicht geeft in de frequentie van de activiteiten waarbij niet van de gehele baan gebruik wordt gemaakt. Hierdoor staat niet vast dat geen extra meetpunt nodig is, en is de nadere motivering niet draagkrachtig, aldus de Milieufederatie. Verder voert zij aan dat het college van gs in het verleden weinig immissiemetingen heeft verricht, omdat deze metingen duur en arbeidsintensief zijn. Zij stelt daarom voor om een voorschrift aan de revisievergunning te verbinden waarin wordt vastgelegd dat de metingen door ECZP worden verricht en dat die metingen worden gecontroleerd door een onafhankelijk deskundigenbureau. Verder dient nader in de vergunning te worden omschreven wat onder "activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt" moet worden verstaan, aldus de Milieufederatie. 6.1. In de tussenuitspraak is overwogen dat de motivering van het college van gs niet draagkrachtig is, omdat uit de motivering niet blijkt waarom voor die activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt geen extra meetpunt nodig is. Voor die motivering is de frequentie van die activiteiten, zoals ook overwogen in de tussenuitspraak, op zichzelf niet van belang. Het gaat er immers om dat de geluidbelasting van de betreffende activiteiten, of ze nu vaak of weinig plaatsvinden, kan worden vastgesteld. Het college van gs vermeldt in de nadere motivering, kort gezegd, dat de geluidbelasting van de activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt, aan de hand van metingen op de immissiepunten kan worden vastgesteld. Het college van gs heeft hiermee toereikend gemotiveerd dat geen extra meetpunt langs de baan behoefde te worden voorgeschreven. Door wie en de mate waarin de metingen worden verricht is een kwestie van handhaving. Hetgeen de Milieufederatie hieromtrent voorstelt is daarom thans niet aan de orde. Zoals overwogen onder 4.1 is de formulering "activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt" voldoende duidelijk, zodat het college een nadere omschrijving daarvan in de revisievergunning in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten. Conclusie 7. Het college van gs heeft toereikend gemotiveerd dat geen extra meetpunt langs de baan behoefde te worden voorgeschreven. 8. Gelet op overweging 2.19.3 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van SGZ, [appellant sub 2], de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal tegen het besluit van 4 februari 2011 gegrond, voor zover het betreft de aan dit besluit ten grondslag gelegde motivering voor het afzien van het voorschrijven van extra meetpunt voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt. Het besluit van 4 februari 2011 dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Gelet op hetgeen voorts is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van SGZ, [appellant sub 2], de Milieufederatie en het college van b&w van Bloemendaal tegen het besluit van 4 februari 2011 voor het overige ongegrond. De Afdeling zal, gelet op hetgeen onder 7 van deze uitspraak is overwogen, bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven, voor zover dat is vernietigd. 9. Gelet op de overwegingen 2.11.3, 2.12.1 en 2.13.1 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van ECPZ en het college van b&w van Zandvoort tegen het besluit van 4 februari 2011 ongegrond. 10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V. ongegrond; II. verklaart de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, de stichting Stichting Geluidshinder Zandvoort, [appellant sub 2], de vereniging Milieufederatie Noord-Holland en de stichting Stichting Duinbehoud tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 februari 2011, kenmerk 2011-2721, gegrond, voor zover het betreft de aan dit besluit ten grondslag gelegde motivering voor het afzien van het voorschrijven van een extra meetpunt voor activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruik wordt gemaakt; III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 februari 2011, kenmerk 2011-2721, in zoverre; IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven, voor zover dat is vernietigd; V. verklaart de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, de stichting Stichting Geluidshinder Zandvoort, [appellant sub 2], de vereniging Milieufederatie Noord-Holland en de stichting Stichting Duinbehoud voor het overige ongegrond; VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, EUR 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Geluidshinder Zandvoort en [appellant sub 2] en EUR 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de vereniging Milieufederatie Noord-Holland en de stichting Stichting Duinbehoud vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere. Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat. w.g. Drupsteen w.g. Aal voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012 584
|