Raad van State na beroep tegen uitspraak rechtbank Haarlem: Schiphol mag ribbels aanleggen

Raad van State, 29 februari 2012

Schiphol mag de speciale ribbels om geluidsoverlast te beperken van vertrekkende en aankomende vliegtuigen aanleggen. Dat heeft de Raad van State bepaald, die daarmee een eerdere uitspraak van de rechter vernietigde. Omwonenden hadden bezwaar tegen de ribbels, onder meer uit angst dat de ribbels het geluid juist zouden versterken.

Een andere rechter had eerder, volgens nu.nl, geoordeeld dat de geluidsribbels in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat dat alleen technische voorzieningen toestaat, bestemd voor de luchtvaart. Maar daar is de Raad van State het niet mee eens, nu de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol tegen de lagere rechter in hoge beroep zijn gegaan. Omdat de ribbels het grondlawaai tegengaan, hebben ze invloed op het luchtverkeer. En dat staat het bestemmingsplan wel degelijk toe, aldus de Raad van State. 

Hieronder de volledige tekst van beide uitspraken

Bron: Raad van State, nu.nl

201107766/1/A1. Datum uitspraak: 29 februari 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
2. Schiphol Nederland B.V., gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2011 in zaken nrs. AWB 11/2330 en AWB 11/1609 in het geding tussen:

[wederpartijen]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2010 heeft het college aan Schiphol vergunning verleend voor de aanleg van geluidreducerende ribbels op de kadastrale percelen […] (ged.) en […] (ged.) te Haarlemmermeer (hierna: het perceel).

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover ingesteld door [partijen], niet-ontvankelijk verklaard, dit bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 17 september 2010 onder verbetering van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 8 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, en Schiphol bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, hoger beroep ingesteld.

[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.

Het college, Schiphol en [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, Schiphol, vertegenwoordigd door F. Schenk en bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden] en [wederpartijen], bijgestaan door mr. J. van den Burg, advocaat te Leiden, en [belanghebbende], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De voorziene geluidreducerende ribbels hebben een hoogte van 1,5 m boven maaiveld en een diepte van 1,5 m onder maaiveld, met een afstand van 10 m tussen de toppen van de ribbels en met een breedte van 60 m over de gehele lengte van het perceel.

Het aanleggen van de ribbels heeft ten doel om geluidoverlast als gevolg van het starten en landen van vliegverkeer op de polderbaan te beperken.

2.2. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte alle appellanten als belanghebbenden heeft aangemerkt. Volgens het college wonen niet alle appellanten in de directe omgeving van de percelen waar de ribbels worden aangelegd en ondervinden zij hierdoor geen zodanig effect op hun leefomgeving dat zij een onderscheidend belang hebben ten opzichte van de andere inwoners van de gemeente Haarlemmermeer. Om die reden zijn [partijen] in bezwaar door het college niet-ontvankelijk verklaard.

2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. [partijen] zijn allen woonachtig dan wel gevestigd op een zodanige afstand van de voorziene ribbels dat, gelet op de beperkte ruimtelijke uitstraling van de ribbels, niet aannemelijk is dat die van invloed zijn op hun woon- en leefomgeving of hun bedrijfsvoering. Derhalve zijn zij niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank het beroep van [wederpartijen], voor zover ingesteld door [aprtijen], ten onrechte gegrond heeft verklaard.

Het betoog slaagt.

2.3. Het college en Schiphol betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat uitsluitend het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling" het toetsingskader vormt voor het besluit tot verlening van de aanlegvergunning en niet het "Bestemmingsplan Schiphol West e.o.". Hiertoe betogen zij dat het relevante aanlegvergunningenstelsel in het eerstgenoemde bestemmingsplan is opgenomen en dat, gelet op het limitatieve en imperatieve toetsingskader van een aanlegvergunningenstelsel, deze vergunning alleen kan worden geweigerd als een van de daarin opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Volgens hen is de aanlegvergunning niet met dit plan in strijd en heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat de aanlegvergunning moest worden verleend.

Voorts betogen het college en Schiphol dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het verlenen van de aanlegvergunning niet met het "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o." in strijd is. Daartoe betogen zij dat de te realiseren ribbels passen binnen artikel 14, eerste en tweede lid, onder d, van de voorschriften van dat bestemmingsplan, omdat de ribbels ten doel hebben de geluidbelasting van het vliegverkeer te reduceren en daarmee voorzieningen zijn ten behoeve en ten dienste van de luchtvaart. Dat in artikel 17 melding wordt gemaakt van geluidwerende voorzieningen, betekent volgens hen niet dat de voorziene ribbels niet zijn toegestaan op grond van artikel 14. Voorts zijn de ribbels volgens hen aan te merken als "groenvoorzieningen" dan wel als "andere voorziening" in de zin van het bestemmingsplan en is na het realiseren van de ribbels agrarisch gebruik van de betreffende gronden nog steeds mogelijk.

2.3.1. Ingevolge artikel 3.3, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.

Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, het werk of de werkzaamheid in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.

Ingevolge het ter plaatse geldende "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o.", in samenhang gelezen met het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling", rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden II (AII)".

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o." zijn de op de kaart voor "Agrarische doeleinden II (AII)" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid, alsmede voor technische voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart.

Ingevolge artikel 17, eerste en tweede lid, zijn op gronden met de bestemming "Luchtvaartdoeleinden I (LVI)" toegelaten:

(…)

e. geluidwerende voorzieningen;

(…).

Ingevolge artikel II, vijfde lid, van het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling" is in artikel VII een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om ook ten aanzien van activiteiten die niet onder het begrip bouwwerk vallen de beperkingen op grond van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (hierna: LIB) door te laten werken.

Ingevolge artikel VII is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op de gronden aangegeven op plankaarten "Bouwhoogtebeperkingen", genummerd 1H tot en met 6H, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties op apparatuur;

b. het ophogen van gronden;

c. het beplanten met bomen, heesters, of andere opgaande begroeiing.

Ingevolge het derde lid zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 1 slechts toelaatbaar voor zover zij in overeenstemming zijn met de beperkingen op grond van het LIB.

2.3.2. Ingevolge artikel III, eerste lid, onder b, van het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling" worden de voorschriften van dat bestemmingsplan geacht onderdeel uit te maken en te zijn toegevoegd aan de voorschriften van de uitbreidingsplannen en bestemmingsplannen genoemd in bijlage 1. Het "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o." is opgenomen in bijlage 1 van dat plan, zodat de voorschriften van het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling", waaronder het aanlegvergunningstelsel uit artikel VII, onderdeel uitmaken van het ter plaatse geldende "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o.".

2.3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 december 2003 in zaak nr. 200302352/1) is een aanlegvergunningenstelsel in een bestemmingsplan er op gericht een verwerkelijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Hiermee verdraagt zich niet dat voor aanlegwerkzaamheden waarvan bij voorbaat vaststaat dat deze in strijd zijn met de bestemming, een aanlegvergunning wordt verleend.

Gelet op het vorenstaande dient, anders dan het college en Schiphol betogen, bij het verlenen van de in geding zijnde aanlegvergunning niet exclusief te worden getoetst aan artikel VII, derde lid, van het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling", maar dient tevens te worden getoetst of de voorziene werkzaamheden niet in strijd zijn met de op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden II (AII)". De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt in zoverre.

2.3.4. Niet in geschil is dat het aanleggen van de ribbels niet in strijd is met het bepaalde in artikel VII, derde lid, van het "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling". De voorzieningenrechter heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat de aan te leggen ribbels in strijd zijn met het bepaalde in artikel 14 van het "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o.". Die bepaling hoeft niet zo beperkend te worden gelezen, dat de aan te leggen ribbels niet als technische voorziening ten behoeve van de luchtvaart, als bedoeld in die bepaling, kunnen worden aangemerkt. Hiertoe is van belang dat het aanleggen van de ribbels ten doel heeft om overlast door grondlawaai als gevolg van het starten en landen van vliegverkeer op de polderbaan te beperken. Aldus hangt de aanleg van de voorziene ribbels samen met het functioneren van de luchtvaart van en naar de luchthaven Schiphol. Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, leidt de omstandigheid dat in artikel 17 van de planvoorschriften melding wordt gemaakt van geluidwerende voorzieningen er niet toe dat de aanleg van de voorziene ribbels op grond van artikel 14 van de planvoorschriften binnen de bestemming "Agrarische doeleinden II (AII)" niet is toegestaan.

Nu het aanleggen van de ribbels evenmin in strijd is met het "Bestemmingsplan Schiphol-West e.o.", heeft het college de aanlegvergunning terecht verleend. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. Hetgeen Schiphol voor het overige heeft betoogd behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.

Het betoog slaagt.

2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van het college van 10 februari 2011 alsnog ongegrond verklaren.

Nu de hoger beroepen gegrond zijn, bestaat aanleiding te bepalen dat de secretaris van de Raad van State aan Schiphol het door haar betaalde griffierecht terugbetaalt. Van het college wordt geen griffierecht geheven.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2011 in zaak nr. AWB 11/1609;

III. verklaart het door [wederpartijen] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Nederland B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Fransen voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11 – 2330 (voorlopige voorziening) en AWB 11 -1609 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2011

in de zaken van:

[verzoekers]., allen wonende of gevestigd in de [woonplaats], verzoekers/eisers (hierna: eisers), gemachtigde: mr. S. Fraats, advocaat te Leiden,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder,

derde partij: Schiphol Group, gevestigd te Schiphol.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2010 heeft verweerder vergunning verleend aan Schiphol Group voor de aanleg van geluidsreducerende ribbels (wigvormige heuvels) voor de percelen AC 941 (ged.) en 943 (ged.), gelegen aan de [adres]

Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Er is tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

Op 14 december 2010 heeft naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de Vaste commissie van advies voor bezwaarschriften (hierna: de commissie).

Het verzoek om een voorlopige voorziening is door voorzieningenrechter van rechtbank Haarlem afgewezen bij uitspraak van 30 december 2010.

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft verweerder de bezwaren van een aantal eisers niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van de overige eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder naar een deel van het advies van de commissie van 3 januari 2011 verwezen, maar is ook deels van dat advies afgeweken.

Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 mei 2011, alwaar [verzoekers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. van Dijk en A.G.W.T. Eckhart, beiden werkzaam bij verweerder. Schiphol Group heeft zich doen vertegenwoordigen door [namen], allen werkzaam bij Schiphol Group.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat thans geen beletsel om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarbij is in aanmerking genomen dat er een andere beroepszaak aanhangig is bij rechtbank Haarlem die hetzelfde besluit betreft. In die beroepszaak zijn twee beroepsgronden aangevoerd, waarvan er één in de onderhavige beroepsprocedure in eerste instantie niet was aangevoerd. Ter zitting is echter gebleken dat eisers in aanvulling op hun eerdere beroepsgronden een nieuwe grond hebben aangevoerd, waarmee de beroepsgronden in beide procedures elkaar overlappen. Nu verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de ter zitting geďntroduceerde grond, vormt de nog aanhangige procedure geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2 Bij besluit van 17 september 2010 is aan Schiphol Group een vergunning verleend voor de aanleg van ribbels op gronden die eigendom zijn van Schiphol Group. Deze vergunning ziet op de uitvoering van het Landschapsontwerp geluidsreductie Polderbaan (project grondgeluid). De werkzaamheden betreffen de aanleg van geluidsreducerende ribbels (wigvormige heuvels), met een hoogte van 1,5 meter boven en een diepte van 1,5 meter onder het maaiveld, met een afstand van 10 meter tussen de toppen van de ribbels, en met een breedte van 60 meter over de gehele lengte van het perceel waarop ze worden gerealiseerd. De werkzaamheden houden in het ophogen van de gronden, het herprofileren van de sloten, het aanbrengen van ENKAMAT en het aanleggen van een drainage. Tussen de ribbels blijven stroken landbouwgrond beschikbaar als landbouwgrond. De ribbels worden beplant met gras, wilgen of andere struikachtige begroeiing die ervoor moet zorgen dat de ribbelstructuur in stand blijft. Met realisering van het Landschapsontwerp wordt beoogd te komen tot een toegezegde vermindering van grondgeluid met 10dB in 2011. Door de ribbels wordt het geluid vanaf de Polderbaan in verschillende richtingen gereflecteerd met als gevolg verstrooiing van het geluid, aldus verweerder.

2.3 De commissie heeft verweerder geadviseerd om de eisers die in het verzoekschrift als b, d, f en g zijn aangeduid, niet-ontvankelijk te verklaren daar zij gelet op de afstand tot de ribbels (meer dan 300 meter) niet als belanghebbende aangemerkt kunnen worden. De commissie heeft voorts geconstateerd dat het werk en de werkzaamheden ten behoeve waarvan de vergunning is aangevraagd, in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. geldende bestemming. Uit artikel 14, eerste lid in samenhang met het tweede lid van voornoemd bestemmingsplan blijkt dat de planwetgever met technische voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart het oog heeft gehad op bouwwerken geen gebouwen zijnde. De ribbels zijn geen bouwwerken, maar aanlegvergunningplichtige werken. Daarnaast heeft de commissie het standpunt ingenomen dat uit het gegeven dat in artikel 17 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. uitdrukkelijk wel is voorzien in geluidwerende voorzieningen, de conclusie kan worden getrokken dat de planwetgever dergelijke voorzieningen niet heeft voorzien binnen de bestemming “Agrarische Doeleinden II”.

2.4 In het bestreden besluit d.d. 10 februari 2011 heeft verweerder het advies ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid overgenomen. Anders dan de commissie heeft verweerder de bezwaren geen doel zien treffen. Aan de ongegrondverklaring heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het toetsingskader voor het al dan niet verlenen van een aanlegvergunning is opgenomen in artikel VII, derde lid, van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling. Nu gesteld noch gebleken is dat de aanleg van de ribbels niet in overeenstemming is met de beperkingen in dat plan, is verweerder gehouden de aanlegvergunning te verlenen. Het vereiste van de aanlegvergunning in onderhavige situatie strekt zich uitsluitend tot het waarborgen van de beperkingen die voor het gebruik van de onderhavige gronden voortvloeien uit het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB) en niet mede ter bescherming van de in artikel 14 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. genoemde bestemmingen,. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de bestemming “Agrarische Doeleinden II” zich in beginsel niet verzet tegen de aanleg van de ribbels. De aanleg van de ribbels valt onder het begrip technische voorzieningen, welk begrip niet nader is omschreven in het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. Het betreft een innovatieve voorziening ten behoeve van de luchtvaart ter reductie van het grondgeluid. Artikel 17 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. sluit niet uit dat binnen de bestemming “Agrarische Doeleinden II” een geluidsreducerende voorziening zoals de aanleg van ribbels zou zijn toegestaan. Verder blijft de uitoefening van agrarische bedrijvigheid op deze percelen mogelijk. De stroken grond tussen de ribbels blijven beschikbaar voor het gebruik als landbouwgrond. De ribbels kunnen voorts aangemerkt worden als andere voorzieningen, waaronder groenvoorzieningen en water, in de zin van artikel 14, tweede lid van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. daar deze met opgaande begroeiing bedekt worden.

2.5 Eisers voeren aan dat zij allen als belanghebbende aangemerkt dienen te worden daar redelijkerwijs te verwachten valt dat de te realiseren ribbels invloed zullen hebben op hun woon- en leefomgeving. Voorts voeren eisers aan dat het vaste jurisprudentie is van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een aanlegvergunning niet alleen geweigerd moet worden wanneer deze niet in overeenstemming is met de nadere besliscriteria voor de aanlegvergunning in het bestemmingsplan (in casu het Paraplubestemmingsplan) maar ook als de aanvraag in strijd is met de overige bepalingen uit het bestemmingsplan (in casu het bestemmingsplan Schiphol-West e.o.) met name als die zou leiden tot strijd met de bestemming zelf. Volgens eisers is de verleende aanlegvergunning in strijd met artikel 14 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o., zodat deze geweigerd had moeten worden. Ter onderbouwing daarvan voeren zij aan dat geen sprake is van een technische voorziening ten behoeve van de luchtvaart. Als de ribbels niet worden aangebracht, kan de luchtvaart namelijk zonder enige belemmering functioneren. De ribbels worden niet aangelegd ter bescherming van Schiphol, maar ter bescherming van de bewoners tegen geluidsoverlast. Daar komt bij dat een technische voorziening is gekoppeld aan artikel 14, tweede lid, sub b, van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. Een technische voorziening is dan ook een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning moet worden verleend. Voorts kan het blijkens het bepaalde in artikel 17 van het bestemmingsplan niet de bedoeling van de planwetgever zijn geweest om de oprichting van geluidwerende voorzieningen mogelijk te maken binnen de bestemming “Agrarische Doeleinden II”. De ribbels kunnen ook niet als een groenvoorziening aangemerkt worden. Het enkele feit dat de ribbels beplant worden met wilgen en gras maakt niet dat er sprake is van een geluidsreducerende voorziening. Het doel van de ribbels is het reduceren van geluid. Gelet op de grootte van de ribbels wordt afbreuk gedaan aan de primaire bestemming van de gronden hetgeen met zich meebrengt dat deze ‘groenvoorziening’, als daar al sprake van is, niet past binnen artikel 14 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

2.6 Ingevolge artikel 3.3. van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro), kan bij bestemmingsplan, om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders: a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren; (…) Ingevolge artikel 3.16, eerste lid en onder a, van de Wro mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met een bestemmingsplan, een inpassingsplan, een projectbesluit onder deze plannen begrepen, of de krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 hieronder begrepen, dan wel met een voorbereidingsbesluit. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. wordt onder bouwen verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 6, van dit bestemmingsplan wordt onder bouwwerk verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Ingevolge artikel 14, eerste lid, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor “Agrarische Doeleinden II (AII)” bestemd voor – voor zover hier van belang – de uitoefening van agrarische bedrijvigheid, alsmede voor technische voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart. Ingevolge het tweede lid zijn op deze gronden toegelaten: […] b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve en ten dienste van de luchtvaart; […] d. andere voorzieningen waaronder groenvoorzieningen en water; […]. Ingevolge het vierde lid geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bepaling dat de bouwhoogte niet meer mag zijn dan 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de luchtvaart niet meer dan 15m mag zijn. Ingevolge het zesde lid wordt tot gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend: het opslaan van goederen, stoffen of materialen waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o., zijn op de in het eerste lid van dat artikel bedoelde gronden toegelaten: […] e. geluidwerende voorzieningen; [..]. In de toelichting op het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. staat (pagina 48) over artikel 14 - onder meer - vermeld: Tevens kunnen binnen de bestemming bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van het luchtverkeer worden gerealiseerd. [..]. Met betrekking tot artikel 17 staat in de toelichting – onder meer - vermeld dat de bestemming Luchtvaartdoeleinden I zich specifiek richt op [..] en de noodzakelijke technische installaties en voorzieningen zoals verlichting, telecommunicatie, bakens, detectieapparatuur. Ter plaatse geldt voorts het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling. Ingevolge artikel II heeft dit bestemmingsplan tot doel om – onder meer – bovengenoemd bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de beperkingen op grond van het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB). De regels die op de beperkingen op grond van het LIB van toepassing zijn, zijn weergegeven in de artikelen IV t/m VII. […]

2.7 Belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ter zitting is voldoende aannemelijk gemaakt dat alle eisers door de vergunning rechtstreeks worden geraakt in hun bedrijfsvoering, zodat zij allen aangemerkt kunnen worden als een belanghebbende. Aan het door verweerder gehanteerde afstandscriterium van 300 meter kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Alle eisers zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoek.

2.8 Ter zitting heeft het debat zich in de eerste plaats toegespitst op de vraag aan welk planologisch regime de aanvraag voor de aanlegvergunning dient te worden getoetst. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het toetsingskader is opgenomen in artikel VII, derde lid, van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt. In lijn met hetgeen eisers hebben betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanvraag ook, en zelfs in de eerste plaats, dient te worden getoetst aan het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. De voorzieningenrechter kan zich vinden in de door eisers gebezigde kwalificatie van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling als “een soort aanvullend bestemmingsplan”. Blijkens de inleiding van dit bestemmingsplan strekt het plan ertoe dat gemeentebesturen hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met het LIB. Dit besluit bevat de ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die nodig zijn om de uitvoering van het ruimtelijk beleid ten aanzien van de luchthaven Schiphol te verzekeren. Het LIB verplicht tot bouw- en gebruiksbeperkingen ter begrenzing van het aantal mensen dat getroffen wordt door de gevolgen van het vliegverkeer in termen van veiligheidsrisico en geluidsbelasting op de grond, aldus de inleiding van het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling. Het spreekt voor zich dat de noodzaak om deze beperkingen op te leggen geheel ontbreekt indien een gewenste ruimtelijke activiteit reeds stuit op de beperkingen die in het “moederbestemmingsplan” liggen besloten. Hiermee is gegeven dat eerst toetsing aan artikel 14 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. zal plaatsvinden.

2.9 De voorzieningenrechter is gelet op het navolgende – in samenhang bezien – van oordeel dat de vergunning in strijd met het bepaalde in artikel 14 van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. is verleend. De ribbels worden niet ten behoeve van de luchtvaart aangelegd, maar ten behoeve van de omwonenden. Op pagina 48 (laatste alinea, onder het kopje Luchtvaartdoeleinden I) van de plantoelichting staan voorbeelden van technische installaties en voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart. Die installaties en voorzieningen zijn noodzakelijk voor het (optimaal) functioneren van de luchthaven Schiphol. De geluidsreducerende ribbels daarentegen hebben geen effect hebben op het functioneren van Schiphol Daarbij komt dat de planwetgever blijkens het bepaalde in artikel 14, eerste lid, het tweede lid, en de toelichting daarop (pagina 48, tweede alinea van de plantoelichting) met een technische voorziening ten behoeve van de luchtvaart – het oog heeft gehad op bouwwerken geen gebouwen zijnde. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de in het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. opgenomen definities van bouwen en bouwwerk geen aanknoping om de ribbels aan te merken als bouwwerk, zodat deze ook om die reden niet zijn aan te merken als een technische voorziening ten behoeve van de luchtvaart. Ook uit het feit dat elders in het bestemmingsplan, te weten in artikel 17, uitdrukkelijk wel is voorzien in geluidwerende voorzieningen, blijkt dat het niet de bedoeling van de planwetgever is geweest om in geluidsreducerende voorzieningen te voorzien op gronden die de bestemming “Agrarische Doeleinden II” hebben. De ribbels kunnen evenmin als een groenvoorziening in de zin van artikel 14, tweede lid, onder d, van het bestemmingsplan Schiphol-West e.o. aangemerkt worden. Dat de ribbels met gras, wilgen of andere struikachtige begroeiing worden beplant, is daarvoor - gelet op het doel en de grootte van de ribbels - onvoldoende. 2.10 Het beroep is reeds op grond van het voorgaande gegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit schorsen op de hierna vermelde wijze. 2.11 Of de aanleg van de ribbels in overeenstemming is met het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling, kan onbesproken blijven. 2.12 Omdat thans op de hoofdzaak wordt beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen. 2.13 De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

3. Beslissing De voorzieningenrechter:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 10 februari 2011;

3.3 bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;

3.4 schorst het primaire besluit van 17 september 2010 tot zes weken na het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar;

3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

3.6 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.311,- te betalen aan eiseres;

3.7 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 604,- aan eisers vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kubicz, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.