Beroepen Tracébesluit A28 Zwolle-Meppel allemaal ongegrond verklaard Raad van State, 6 april 2011 Op 6 april deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak over het tracébesluit 'A28 Zwolle-Meppel' dat de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat heeft vastgesteld. Het besluit maakt het mogelijk de A28 tussen knooppunt Hattemerbroek en knooppunt Lankhorst in beide richtingen te verbreden van 2 x 2 rijstroken naar 2 x 3 rijstroken. Om de geluidshinder te beperken komen er aan beide kanten van de A28 geluidschermen van twee meter hoog. Daarnaast komt er op drie deeltrajecten geluidsdempend asfalt (tweelaags zoab). De vluchtstroken op de IJsselbrug komen over een lengte van ruim 700 meter te vervallen. Ook worden er aan beide kanten van de brug constructies aangebracht om de woningen in de buurt af te schermen van vallende voorwerpen. Het project A28 Zwolle-Meppel is onderdeel van de Spoedaanpak Wegen. Volgens de minister dient het besluit meerdere doelen. Zo ontstaat er een betere doorstroming op A28, verbetert de verkeersveiligheid en is de regio beter bereikbaar. Ook worden Noord-Nederland en de rest van het wegennet beter met elkaar verbonden. De vereniging De Marsen en Omstreken en een aantal inwoners van Staphorst en Zwolle zijn tegen het tracébesluit in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bewoners hebben de volgende beroepen ingediend:
De Afdeling heeft alle beroepen ongegrond verklaard. Bron: Raad van State, hieronder de volledige tekst van de uitspraak zaaknummer 200907396/1/M2 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen, 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], 3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen, 4. de vereniging "De Marsen en Omstreken" (hierna: De Marsen), gevestigd te Zwolle, 5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te [woonplaats], en de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: Infrastructuur en Milieu), verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juli 2009 heeft de minister op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet, het tracébesluit A28 Zwolle-Meppel (hierna: het tracébesluit) vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2009, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2009, De Marsen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 16 oktober 2009. [appellant sub 3] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 6 november 2009. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, De Marsen, [appellant sub 4] en de minister hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [3 appellenten] in persoon, [appellant sub 3], in persoon, De Marsen en [appellant sub 4], beide vertegenwoordigd door J. Vonder, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, mr. M. de Hoop, mr. M.M.H.J. Vroemen, ir. A.A. van Beuzekom, ir. M.H.J. Bakermans en ir. R.G.M.M. Vermijs, zijn verschenen. 2. Overwegingen Tracébesluit 2.1. Het tracébesluit voorziet in een wijziging van de A28 Zwolle-Meppel. Tussen het knooppunt Hattemerbroek (km 86,10) en de aansluiting Zwolle-Zuid (km 92,85) - het zuidelijke traject -, alsmede tussen de aansluiting Ommen (km 98,50) en het knooppunt Lankhorst (km 113,90) - het noordelijke traject - bestaat de wijziging uit de verbreding van de weg met één rijstrook per rijbaan. Tracékeuze en alternatieven 2.2. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de minister ten onrechte voor het in de milieueffectrapportage opgenomen voorkeursalternatief heeft gekozen. Volgens hen was het in het milieueffectrapport opgenomen meest milieuvriendelijke alternatief (hierna: het MMA) voor zowel de inwoners van Staphorst als voor het milieu het beste alternatief geweest. In dat kader voeren zij aan dat met het MMA de maximum snelheid ter hoogte van de bebouwde kom van Staphorst wordt beperkt, hetgeen een reductie van 51% tot gevolg heeft van het aantal woningen waarop een geluidsbelasting van meer dan 48 dB rust. 2.2.1. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 15 september 2010 in zaak nr. 200904401/1/M2 heeft overwogen, vergt de vaststelling van een tracébesluit een belangenafweging, waarbij politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Hij kan slechts concluderen dat de door de minister te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. 2.2.2. Het MMA bestaat uit het voorkeursalternatief plus een verlaging van de maximumsnelheid, waarbij tweelaags ZOAB wordt toegepast op het gehele traject en waarbij de verlichting op het zuidelijke traject wordt vervangen. Volgens de toelichting op het tracébesluit geldt voor het snelheidsregime het beleid dat een maximumsnelheid van 120 km/uur moet gelden waar dat kan, 100 km/uur waar het moet in verband met de verkeersveiligheid en/of milieuaspecten in stedelijke gebieden en 80 km/uur als uitzondering op specifiek daarvoor in aanmerking komende probleemlocaties. Volgens de toelichting op het tracébesluit bestaan geen zwaarwegende motieven om verdergaande maatregelen, zoals een verlaging van de maximumsnelheid met 20 km/uur op het noordelijke traject dat een reductie van 0,5 dB meebrengt, te treffen. Dat [appellant sub 1] en anderen een ander - voor hen beter - alternatief voorstaat, is onvoldoende reden voor het oordeel dat de afweging van de minister om te kiezen voor het voorkeursalternatief zonder verdere verlaging van de maximumsnelheid zodanig onevenwichtig is dat de minister niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. De beroepsgrond faalt. Verkeersprognoses 2.3. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de verkeersintensiteiten op de A28 in het tracébesluit worden onderschat. Volgens hen bevatten de in het rekenmodel opgenomen invoergegevens en uitgangspunten onjuistheden. Zij voeren in dit kader aan dat onder meer de toename van het internationale transport over de A28 en de invoering van een kilometerheffing in Duitsland voor vrachtwagens met een totaal gewicht van meer dan 12 ton (hierna: de MAUT-heffing), ten onrechte niet bij de berekening van de verkeersintensiteiten is betrokken. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de uitkomsten van de verkeersprognoses in het milieueffectrapport en het akoestisch rapport van elkaar afwijken en niet te vergelijken zijn. Ook is volgens hen ten onrechte uitsluitend gebruik gemaakt van de achtergrondscenario's uit het European Coördination scenario (hierna: het EC) van het Centraal Planbureau, in plaats van van meerdere scenario's. Zij voeren verder aan dat het aandeel van het vrachtverkeer in de berekeningen is onderschat en dat het wegennet van Staphorst ten onrechte niet is meegenomen in het model. [appellant sub 1] en anderen wijzen er op dat in de berekeningen ten onrechte het jaar 1998 als uitgangspunt is genomen, nu van dat jaar geen feitelijke gegevens voorhanden zijn en het jaar bovendien te ver in het verleden ligt om representatief te kunnen zijn. Ter staving van hun betoog dat de verkeersintensiteiten zijn onderschat hebben zij door henzelf uitgevoerde verkeerstellingen uit de periode mei 2010 tot februari 2011 overgelegd. 2.3.1. Bij het opstellen van het tracébesluit is uitgegaan van verkeersprognoses gebaseerd op het Nieuw Regionaal Model voor Oost-Nederland (hierna: het NRM-ON), dat is ontwikkeld door Rijkswaterstaat en de provincies Gelderland en Overijssel. Het NRM-ON heeft als basisjaar 1998 en als toekomstjaar 2020. Het auto- of wegennetwerk in het model bestaat uit alle rijkswegen, provinciale wegen, de belangrijkste gemeentelijke wegen en de ontsluitingswegen van de verkeersgebieden. Uitgangspunt in het model is dat het wegennet van 2020 hetzelfde is als het huidige wegennet, uitgebreid met de uitvoeringsprojecten van het Meerjarenuitvoeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport en de Spoedwet wegverbreding. In het deskundigenbericht is vermeld dat de herkomst- en bestemmingsmatrices van het vrachtverkeer zijn ontleend aan de landelijke vrachtautomatrices voor de jaren 1998 en 2020. Op basis daarvan zijn met het Regionaal Goederenvervoer Model de regionale matrices afgeleid, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de ruimtelijke verdeling van woningen en werkgelegenheid in de regio. Verder zijn de sociaal economische gegevens gebaseerd op het EC. In 2007 is een zogeheten modelrun uitgevoerd waarin een aantal invoerbestanden, waaronder de sociaal economische gegevens voor het prognosejaar en een nieuwe afleiding van de matrices voor het vrachtwagenverkeer, zijn aangepast. De verkeersgegevens met betrekking tot Staphorst zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Staphorst. 2.3.2. In het door [appellant sub 1] en anderen overgelegde TNO-rapport wordt vermeld dat de keuze voor een recenter basisjaar slechts een beperkt effect heeft op de uitkomst van het onderzoek. In zoverre is door [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het model onjuiste prognoses oplevert. 2.3.3. Volgens het deskundigenbericht is in het kader van het tracébesluit - anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen - specifiek rekening gehouden met de internationale ontwikkelingen die van wezenlijke invloed zijn op het vrachtverkeer op de A28. De MAUT-heffing valt daar niet onder en zal bovendien zelfs in een worstcasescenario een te verwaarlozen effect hebben op de geluidsbelasting vanwege de weg. In het verkeersmodel is volgens het deskundigenbericht voldoende rekening gehouden met internationale ontwikkelingen, zodat een onderschatting van de verkeersintensiteiten in zoverre niet aannemelijk is. Met betrekking tot de groei van het vrachtverkeer op de A28 is volgens het deskundigenbericht uit de vrachtwagenmatrices af te leiden dat het aantal vrachtverkeerverplaatsingen in Oost-Nederland tussen 1998 en 2020 met 61% zal toenemen, hetgeen evenwel niet inhoudt dat het vrachtverkeer op de A28 ook in die mate zal toenemen. Verder is het toepassen van één toekomstscenario - hier het EC - niet ongebruikelijk, zodat niet aannemelijk is dat hiermee een onrealistisch beeld van de toekomst ontstaat, aldus het deskundigenbericht. De verkeersintensiteiten die zijn gebruikt voor het akoestische model zijn niet zonder meer te vergelijken met die in het verkeersmodel. Het verschil is te verklaren doordat in het akoestische model weekdagen en in het verkeersmodel werkdagen worden gehanteerd, verschillende prognosejaren worden gebruikt en de wegvakken niet exact overeenkomen. Bovendien is voor het akoestische model, in tegenstelling tot het verkeersmodel, gebruik gemaakt van verkeerstellingen uit 2006. Om de werkdagcijfers om te rekenen naar weekdagcijfers is gebruik gemaakt van de "Applicatie geluid en lucht", ontwikkeld door de Adviesdienst Verkeer en Vervoer van Rijkswaterstaat. Aan deze applicatie ligt een in de "Leidraad verkeerskundige milieustudies" van Rijkswaterstaat beschreven methode ten grondslag. In de applicatie zijn naast de gegevens uit het NRM ook telcijfers ingevoerd. De applicatie en de leidraad geven volgens het deskundigenbericht geen reden aan te nemen dat de omrekenslagen van werkdagcijfers naar weekdagcijfers niet goed zouden zijn gemaakt. Volgens het deskundigenbericht laten de cijfers van de verkeersintensiteiten in het verkeersonderzoek in vergelijking met die in het akoestisch rapport en de beschikbare telcijfers zien dat de afwijkingen rond 1 à 2% van de totale verkeersintensiteiten liggen, hetgeen akoestisch gezien geen relevante afwijking is. Volgens het deskundigenbericht bestaat geen aanleiding ervan uit te gaan dat de tellingen op het wegvak Staphorst-Lankhorst sterk afwijken van de prognoses. 2.3.4. De bevindingen in het deskundigenbericht komen de Afdeling niet onjuist voor. De minister heeft ter zitting nader toegelicht dat uit een beoordeling van het effect van de MAUT-heffing uit 2009 volgt dat de heffing geen toename van verkeer op de A28 veroorzaakt. Ook heeft de minister ter zitting aannemelijk gemaakt dat de door [appellant sub 1] en anderen op een beperkt aantal dagen uitgevoerde verkeerstellingen niet representatief zijn voor de jaargemiddelden en dat bovendien niet is gebleken van een grote discrepantie tussen de verkeerstellingen uit 2006 die in het akoestisch model zijn gebruikt en de verkeerstellingen van [appellant sub 1] en anderen. 2.3.5. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de in het tracébesluit berekende verkeersprognoses zodanige onjuistheden bevatten dat moet worden gesproken van een onderschatting en deze prognoses niet ten grondslag mochten worden gelegd aan het bestreden tracébesluit. De beroepsgrond faalt. Geluidhinder 2.4. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het door Alcedo opgestelde akoestisch rapport van 9 juli 2009 (hierna: het akoestisch rapport) dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onjuistheden bevat. In dat kader stellen zij dat het bestaande geluidsscherm onjuist in de berekeningen is opgenomen, waardoor de berekende geluidsbelasting op de recent gebouwde huizen aan de Prinses Beatrixstraat te Staphorst is onderschat. Volgens hen heeft ten aanzien van deze woningen geen juiste doelmatigheidsafweging plaatsgevonden en heeft de minister ten onrechte afgezien van aanvullende geluidreducerende maatregelen. Voorts voeren zij aan dat in het gehanteerde akoestische model het middelzware en zware vrachtverkeer ten onrechte is ingevoerd op de uiterst rechter rijbaan, in plaats van (ook) op de daarnaast gelegen rijbaan, hetgeen volgens hen een te positief beeld van de veroorzaakte geluidsbelasting oplevert. Ook wordt de geluidsbelasting vanwege het tracé volgens [appellant sub 1] en anderen onderschat doordat in het akoestisch rapport van onjuiste verkeersprognoses is uitgegaan. Zij stellen verder dat het onderliggende wegennet van Staphorst niet dan wel onjuist is ingevoerd waarbij met name wordt gewezen op het extra geluid veroorzaakt door klinkerverharding. Zij wijzen er tot slot op dat een onjuiste berekening heeft plaatsgevonden van de cumulatieve geluidshinder vanwege het tracébesluit. 2.4.1. Ingevolge artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt onder de aanpassing van een weg verstaan: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg die leidt tot een toename van de geluidsbelasting vanwege die weg van 2 dB of meer. In artikel 87f, eerste lid, aanhef en onder a, is, voor zover hier van belang, bepaald dat behoudens het tweede tot en met het vierde lid, de voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB is, indien de geluidsbelasting van de woning vanwege de hoofdweg op 1 maart 1986 lager dan of gelijk was aan 60 dB(A). Ingevolge het derde lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een wijziging van een op 1 januari 2007 aanwezige hoofdweg, waarbij niet eerder een hogere waarde dan 48 dB is vastgesteld en waarbij de heersende waarde hoger is dan 48 dB, voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de hoofdweg de heersende waarde is. Ingevolge het vierde lid, samen met artikel 87b, eerste lid, onder a, voor zover hier van belang, kan de minister een hogere dan de in het derde lid bedoelde waarde vaststellen. Ingevolge artikel 87f, zesde lid, voor zover hier van belang, kunnen de in dit lid bedoelde ministers slechts toepassing geven aan het vierde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste, tweede of derde lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. 2.4.2. Zoals eerder is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de door de minister gehanteerde verkeersprognoses onjuist zijn. Er is dus evenmin aanleiding om aan te nemen dat de geluidsbelasting vanwege het tracébesluit ten gevolge van het gebruik van die prognoses is onderschat. 2.4.3. Volgens het akoestisch rapport bevinden zich in de clusters A9 tot en met A12 42 woningen waar ten gevolge van de toename van de geluidsbelasting bij die woningen sprake is van een aanpassing van de weg (artikel 87f, hierna te noemen: aanpassingswoningen). De woningen aan de Prinses Beatrixstraat vallen onder cluster A11. Het akoestisch rapport vermeldt dat ter hoogte van de aanpassingswoningen, aan weerszijden van de A28, al geluidsschermen aanwezig zijn. [appellant sub 1] en anderen lezen hierin dat ter hoogte van alle 42 woningen geluidsschermen aanwezig zijn. Uit de bijlagen bij het akoestisch rapport, waarin een uitwerking van de aanpassingsmaatregelen voor voormelde clusters staat, kan echter worden opgemaakt dat hiermee wordt bedoeld dat ter hoogte van de clusters al geluidsschermen staan. Volgens het deskundigenbericht zijn de locatie, lengte en de hoogte van het bestaande geluidsscherm op correcte wijze in het akoestische model ingevoerd. De Afdeling ziet geen aanleiding in zoverre te twijfelen aan de bevindingen in het deskundigenbericht. 2.4.4. In het akoestisch rapport is beargumenteerd weergegeven welke geluidsreducerende maatregelen doelmatig worden geacht, welke geluidsbelastingen na het treffen van deze maatregelen optreedt en voor welke woningen in verband met het tracébesluit een hogere waarde voor de toegestane geluidsbelasting vanwege de A28 moet worden vastgesteld. Volgens het akoestisch rapport is bij de doelmatigheidsafweging voor aanpassingswoningen het maatregelcriterium gehanteerd. Dit criterium houdt - kort weergegeven - in dat op basis van een aantal factoren een kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd. Aan de hand van deze analyse worden de kosten vastgesteld die maximaal mogen worden besteed aan het plaatsen van een scherm. Wanneer de werkelijke kosten voor het plaatsen van een scherm hoger zijn dan de aan de hand van de kosten-batenanalyse vastgestelde maximaal te besteden kosten is sprake van een uit financieel oogpunt negatief resultaat. Het plaatsen van een scherm is in een dergelijk geval financieel niet doelmatig. Van de woningen van [appellant sub 1] en anderen is slechts voor de woning aan de [locatie 1] een hogere waarde vastgesteld. Ter plaatse van de overige woningen van [appellant sub 1] en anderen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Volgens het deskundigenbericht is een verlenging van het bestaande geluidsscherm - anders dan [appellant sub 1] en anderen veronderstellen - financieel niet doelmatig. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten. Dat door het niet verlengen van het geluidsscherm, zoals [appellant sub 1] en anderen stellen, geld over blijft, maakt niet dat de doelmatigheidsafweging daarom op andere wijze had moeten plaatsvinden. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de door de A28 veroorzaakte geluidsbelasting op de woningen, van de doelmatigheid van de te treffen geluidsreducerende maatregelen en van de vast te stellen hogere waarden, niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. 2.4.5. Wat de invoer van middelzwaar en zwaar vrachtverkeer betreft, is volgens het deskundigenbericht een deel van het vrachtverkeer op het wegvak Staphorst-Lankhorst - anders dan [appellant sub 1] en anderen veronderstellen - op de middelste rijbaan gemodelleerd, zodat de werking van het geluidsscherm niet is overschat. De Afdeling ziet geen aanleiding in zoverre te twijfelen aan de bevindingen in het deskundigenbericht. Dit onderdeel van de grond faalt reeds om die reden. 2.4.6. In het akoestisch rapport zijn berekeningen gemaakt van de cumulatieve geluidsbelasting op woningen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Het onderliggende wegennet is meegenomen bij deze berekeningen. Volgens het deskundigenbericht is de Admiraal W.G. van Nesstraat een 30 kilometerweg, waarop de Wet geluidhinder, ingevolge artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van deze wet, niet van toepassing is. Desondanks dient de weg in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het tracébesluit te worden betrokken. Volgens het deskundigenbericht bedraagt het aantal motorvoertuigen op voormelde weg 45 per etmaal, zodat niet aannemelijk is dat de door de minister berekende gecumuleerde geluidsbelasting hierdoor hoger zal uitvallen. In de cumulatieberekeningen is volgens het deskundigenbericht het verkeer op de Burgemeester van de Walstraat - met klinkerverharding - en de Ebbinge Wubbenlaan meegenomen. Dit betreffen doorgaande wegen in de nabijheid van de woning aan de Admiraal W.G. van Nesstraat. De Afdeling ziet geen aanleiding om de conclusies uit het deskundigenbericht in zoverre te betwijfelen. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen aanvoeren geen grond voor het oordeel dat het akoestisch rapport in zoverre onjuistheden bevat. 2.4.7. De beroepsgronden falen. 2.5. [appellant sub 2] stelt dat het geluidsscherm ter plaatse van zijn woning aan de Lichtmisweg niet toereikend is om geluidhinder te voorkomen. In dat kader voert hij aan dat geluidgolven over het scherm heen zullen komen en dat daarvan met name op de bovenverdieping en in de tuin hinder zal worden ondervonden. Verder stelt [appellant sub 2] dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met de oprit naar de snelweg voor zijn woning en de reflecterende werking van het geluidsscherm op het geluid afkomstig van het verkeer op de Lichtmisweg, zodat de feitelijke geluidsbelasting op zijn woning hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere waarde. Volgens [appellant sub 2] is de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde bovendien hoger dan de wettelijk toegestane waarde. 2.5.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Tracéwet wordt, voor zover hier van belang, in deze wet onder tracé verstaan: 1. de aanduiding op topografische en geografische kaarten van het verloop en de geografische omvang van een aan te leggen of te wijzigen hoofdweg; 2. een nauwkeurige beschrijving van de daarbij te realiseren ligging in het terrein, de daarbij te realiseren bijkomende infrastructurele voorzieningen en de daarbij te realiseren maatregelen van landschappelijke, landbouwkundige en ecologische aard. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, wordt in deze wet onder bijkomende infrastructurele voorzieningen verstaan: werken of bouwwerken die, zonder deel uit te maken van het profiel van de hoofdweg met die weg zijn verbonden en dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik daarvan. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt onder geluidsgevoelige terreinen verstaan: 1. terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of 2. woonwagenstandplaatsen. Ingevolge artikel 87g, eerste lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een woning waarvan de geluidsbelasting van de gevel op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A), de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB is. Ingevolge artikel 87g, derde lid, kan de minister een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde van 68 dB niet te boven mag gaan. 2.5.2. Voor de woning van [appellant sub 2] is een hogere waarde vastgesteld van onderscheidenlijk 61 dB op 1,5 meter hoogte en 68 dB op 4,5 meter hoogte. De woning van [appellant sub 2] behoort tot de woningen die in 1986 al een geluidsbelasting van meer dan 60 dB(A) ondervonden en waarvoor niet eerder een hogere waarde is vastgesteld. Gelet op artikel 87g, eerste en derde lid, van de Wet geluidhinder is de voor deze woning vastgestelde hogere waarde - anders dan [appellant sub 2] stelt - niet hoger dan de wettelijk toegestane norm. 2.5.3. De tuin van [appellant sub 2] kan op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig terrein worden aangemerkt, zodat deze geen bescherming toekomt en dat onderdeel van de grond reeds daarom faalt. 2.5.4. Om aan de maximale geluidsbelasting van 68 dB op de gevel van de woning van [appellant sub 2] te voldoen is een geluidsscherm noodzakelijk. In het akoestisch rapport is gerekend met een absorberend geluidsscherm. Uit een brief van Rijkswaterstaat van 16 april 2010 blijkt echter dat het geluidsscherm reflecterend zal zijn. Volgens het deskundigenbericht bedraagt de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Lichtmisweg met een reflecterend geluidsscherm circa 0,4 dB meer dan bij een absorberend scherm. De geluidbelasting van het verkeer op de A28 is echter 10 dB hoger en daarmee dominant, zodat de bijdrage van de reflectie tegen de achterzijde van het scherm op de gecumuleerde geluidbelasting te verwaarlozen is, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het geluid met golven over het geluidsscherm zal komen. Daarom heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat het scherm een maximale geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] van 68 dB niet waarborgt. 2.5.5. In het akoestisch rapport is - zoals [appellant sub 2] terecht stelt - geen rekening gehouden met de toerit vanaf verzorgingsplaats Haerst. Het laatste deel van de toerit loopt langs de voorzijde van de woning van [appellant sub 2]. Blijkens de situatietekeningen zal een deel van het geluid afkomstig van het verkeer op de toerit worden afgeschermd door het geluidsscherm dat ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] wordt opgericht. De minister schat dat het aantal voertuigen dat de toerit gebruikt ongeveer tussen de 1.000 en 1.500 motorvoertuigen per etmaal zal zijn. Volgens een notitie van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. van 31 mei 2010 bedraagt de invloed van het extra verkeer op de toerit in een worst case situatie met 2.500 motorvoertuigen per etmaal ten hoogste 0,2 dB. Gelet hierop draagt het verkeer op de toerit volgens het deskundigenbericht niet wezenlijk bij aan de geluidsbelasting vanwege de A28 en is het niet noodzakelijk in het akoestisch onderzoek met de toerit rekening te houden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. 2.5.6. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] naar voren brengt, geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de door de wegverbreding ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] veroorzaakte geluidbelasting op zijn woning, van de doelmatigheid van de te treffen geluidsreducerende maatregelen en van de vast te stellen hogere geluidswaarden, niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. De beroepsgronden falen. 2.6. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de geluidsschermen op de IJsselbrug niet hoger dan twee meter behoeven te zijn. Zij voeren in dat kader aan dat de minister hiertoe ten onrechte geen onderzoek heeft verricht. 2.6.1. Op grond van artikel 5, eerste en derde lid, van het tracébesluit worden ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en anderen geluidsschermen van 2 meter hoog en 370 meter lang geplaatst en tweelaags zeer open asfalt beton aangebracht. De bijlagen bij het akoestisch rapport vermelden dat op basis van de constructie van de IJsselbrug, geluidsschermen op de brug tot een hoogte van 2 meter mogelijk zijn. Met de in het tracébesluit vermelde aanpassingsmaatregelen zal de geluidsbelasting vanwege de weg op de woningen van [appellant sub 3] en anderen ten opzichte van de huidige situatie met circa 5 dB afnemen. Volgens het deskundigenbericht wordt daarmee de aanpassingssituatie - als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder - teniet gedaan. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het deskundigenbericht in zoverre onjuist is. Op grond van de Wet geluidhinder is onderzoek naar verdergaande aanpassingsmaatregelen niet vereist. De beroepsgrond faalt. 2.7. [appellant sub 3] en anderen stellen dat voor de berekening van de geluidsbelasting vanwege de weg ten onrechte geen rekening is gehouden met de voegovergangen ter plaatse van de IJsselbrug. 2.7.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven: a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. 2.7.2. Voor de akoestische onderbouwing van de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden zijn de geluidberekeningen uitgevoerd in overeenstemming met het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het Reken- en meetvoorschrift). Toegepast is de in bijlage III bij het Reken- en meetvoorschrift opgenomen Standaardrekenmethode II. Uit het Reken- en meetvoorschrift volgt niet dat rekening moet worden gehouden met voegovergangen. [appellant sub 3] en anderen hebben niet bestreden dat het Reken- en meetvoorschrift op juiste wijze is toegepast. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport onjuistheden bevat. De beroepsgrond faalt. Visuele hinder 2.8. [appellant sub 2] vreest visuele hinder ten gevolge van het geprojecteerde geluidsscherm aan de A28 op 10 meter afstand van zijn woning. In dat kader stelt hij dat hij zijn uitzicht verliest en dat er door het twee meter hoge scherm minder licht in zijn woning zal komen. 2.8.1. De minister stelt dat het geluidsscherm noodzakelijk is om aan de ingevolge de Wet geluidhinder maximaal vast te stellen hogere waarde van 68 dB te kunnen voldoen. Volgens hem zijn de visuele effecten van het geluidsscherm, gelet op de hoogte van het scherm van 2 meter en de afstand tot de woning van 10 meter, acceptabel. 2.8.2. In de toelichting op het tracébesluit staat dat de vormgeving van geluidsschermen in het kader van de te verkrijgen bouwvergunningen zal worden uitgewerkt en dat daarbij rekening zal worden gehouden met de kenmerken van het landschap. Gelet op het open karakter van het landschap is volgens de bijlagen bij het akoestisch rapport rekening gehouden met minimale schermafmetingen van 100 meter lang en 2 meter hoog. Volgens het deskundigenbericht zal bij een geheel dicht uitgevoerd scherm het zicht vanaf de begane grond van de woning van [appellant sub 2] geheel worden ontnomen. Omdat het scherm slechts twee meter hoog wordt, wordt het zicht volgens het deskundigenbericht niet ontnomen voor zover het de eerste verdieping van de woning betreft. De Afdeling ziet geen reden om in zoverre aan de bevindingen in het deskundigenbericht te twijfelen. Het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 2] zal door plaatsing van het geluidsscherm veranderen. Hoewel hieruit blijkt dat het tracébesluit visuele hinder met zich brengt, is deze hinder in dit geval niet zodanig dat de minister het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De beroepsgrond faalt. Trillinghinder 2.9. [appellant sub 2] vreest extra trillinghinder vanwege vrachtverkeer op de Lichtmisweg, een parallelweg van de A28, omdat de trillingen door het langs de A28 te plaatsen geluidsscherm teruggekaatst zullen worden. [appellant sub 3] en anderen stellen dat in het kader van trillinghinder ten onrechte geen rekening is gehouden met de nieuwe voegovergangen. 2.9.1. Volgens het deskundigenbericht is het onwaarschijnlijk dat het geluidsscherm - dat op ongeveer tien meter afstand van de woning van [appellant sub 2] is gesitueerd - van invloed zal zijn op de trillinghinder ervaren door [appellant sub 2], omdat de ondergrond door de realisatie van het geluidsscherm niet wijzigt. Ook is het volgens het deskundigenbericht niet waarschijnlijk dat ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en anderen door de aanpassing van de weg extra trillinghinder zal worden ervaren, nu de kortste afstand tussen de voegovergangen en de pijlers van de IJsselbrug niet kleiner wordt. De bevindingen in het deskundigenbericht komen de Afdeling niet onjuist voor. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot het doen van nader onderzoek met betrekking tot trillingen. De beroepsgronden falen. Veiligheid 2.10. [appellant sub 3] en anderen stellen dat hun veiligheid met het tracébesluit onvoldoende is gewaarborgd. In dat kader voeren zij aan dat door de ingebruikname van de vluchtstroken op de A28 ter hoogte van hun woningen in het geval van een incident geen uitwijkmogelijkheid bestaat. De vangrail zal, naar zij stellen, eventuele brokstukken niet tegenhouden. Volgens hen wordt met hogere schermen de kans verkleind dat door het vrachtverkeer verloren zaken op hun percelen terecht komen. 2.10.1. De minister stelt in het verweerschrift dat op de IJsselbrug in de huidige situatie een extra stijf uitgevoerde en zwaar verankerde geleiderailconstructie met een hoog kerend vermogen staat. Volgens de minister is één van de maatgevende factoren voor het kerende vermogen van geleiderails de zogenaamde "inrijhoek". Deze factor wordt volgens de minister met de in het tracébesluit gewijzigde rijbaanindeling niet veranderd, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van extra maatregelen ten aanzien van de randbeveiliging. 2.10.2. Door het tracébesluit komen de vluchtstroken op de IJsselbrug - ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en anderen - over een lengte van 745 meter te vervallen. In plaats hiervan komen er gecombineerde in- en uitvoegstroken. Verder worden aan weerszijden van de A28 geluidsschermen van 2 meter hoog geplaatst. Ingevolge artikel 2, onder a, van het tracébesluit worden, om afscherming te bieden tegen vallende voorwerpen en onderdelen afkomstig van ladingen en voertuigen op de A28, ter hoogte van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] - de woningen van [appellant sub 3] en anderen - aan weerszijden van de IJsselbrug constructies aangebracht. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van het tracébesluit worden op het zuidelijke traject extra detectielussen en camera's aangebracht om stilstaande voertuigen te detecteren. 2.10.3. Volgens het deskundigenbericht - en zoals ter zitting door de minister nader is toegelicht - zal de kans op vallende onderdelen en ladingen door de in artikel 2, onder a, van het tracébesluit vermelde constructies in elk geval niet toenemen. De Afdeling acht, gezien hetgeen hierover in het deskundigenbericht is opgemerkt en gelet op hetgeen ter zitting is gesteld, aannemelijk gemaakt dat de veiligheidssituatie ter plaatse van de woningen van [appellant sub 3] en anderen door het tracébesluit niet verslechterd. Op grond van de geldende wet- en regelgeving bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit in verband met de veiligheid niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De beroepsgrond faalt. 2.11. [appellant sub 4] stelt dat met de verbreding van de A28 in het tracébesluit de verkeersveiligheid op de Lichtmisweg onaanvaardbaar verslechtert, doordat de afstand van de rijstroken op de A28 tot de Lichtmisweg verkleint waardoor bij een ongeval verkeer van de A28 op de Lichtmisweg terecht kan komen. In verband hiermee had het tracébesluit in een vangrail tussen de A28 en de Lichtmisweg moeten voorzien, aldus [appellant sub 4]. 2.11.1. De Lichtmisweg ligt langs een deel van het noordelijke traject van de A28. Op grond van artikel 1, vierde lid, aanhef en onder a, van het tracébesluit wordt op het noordelijke traject op de beide rijbanen tussen km 98,50 en km 112,60 naast de linkerrijstrook een derde rijstrook toegevoegd. Volgens de toelichting op het tracébesluit vindt de verbreding hoofdzakelijk plaats in de middenberm. Op de weggedeelten nabij de viaducten van de aansluitingen Nieuwleusen en Staphorst vindt de verbreding ook in de zijbermen plaats. Daarnaast worden de rijbanen na verbreding opnieuw ingedeeld. De bestaande vluchtstroken blijven volgens de toelichting gehandhaafd. Ter zitting heeft de minister nader toegelicht dat het asfalt door het tracébesluit niet in de richting van de Lichtmisweg opschuift. Door de nieuwe indeling van de rijstroken zal de vluchtstrook volgens de minister echter een halve meter smaller, namelijk 3,50 meter breed, worden. Ook heeft de minister ter zitting gesteld dat op een weg met drie rijstroken minder gebruik wordt gemaakt van de rechterrijstrook. Een deel van het verkeer verschuift daardoor naar de rijstroken die verder van de parallelwegen af liggen, aldus de minister. Het verkeer op de A28 komt weliswaar een halve meter dichterbij de parallelwegen, maar zal - gelet op het vorenstaande - op de rechter rijstrook in omvang minder zijn dan in de huidige situatie. De stelling dat de verkeersveiligheid op de Lichtmisweg met de verbreding van de A28 verslechtert, treft in zoverre dan ook geen doel. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De beroepsgrond faalt. Lichthinder 2.12. [appellant sub 4] en De Marsen stellen dat de Lichtmisweg, die parallel ligt aan de A28, lager ligt dan de A28, zodat de lichthinder vanwege het verkeer op de A28 door verbreding van die weg op de Lichtmisweg zal toenemen en tot onveilige situaties zal leiden. De minister had in het tracébesluit volgens hen nadere maatregelen moeten treffen ter voorkoming van lichthinder. 2.12.1. De minister stelt dat naar aanleiding van de zienswijzen over lichthinder tegen het ontwerp-tracébesluit overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente Zwolle, die de wegbeheerder is van de parallelwegen. Volgens de minister zijn de wegbeheerder geen ongevallen op de rijksweg of de parallelwegen bekend die verband houden met lichthinder. De minister stelt dat de lichthinder vanwege het tracébesluit wellicht in geringe mate zal toenemen, maar dat dit niet een zodanig effect heeft dat daardoor nadere maatregelen ter voorkoming van lichthinder moeten worden getroffen. 2.12.2. [appellant sub 4] en De Marsen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door het tracébesluit ten gevolge van lichthinder een verkeersonveilige situatie ontstaat waardoor de minister nadere maatregelen had moeten treffen. De beroepsgrond faalt. 2.13. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat vervanging van de vluchtstrook door een weefstrook met name 's nachts lichthinder zal veroorzaken bij hun woningen, hetgeen verholpen kan worden door de geluidsschermen deels ondoorzichtig te maken. De minister heeft volgens hen ten onrechte geen maatregelen tegen lichthinder in hun woningen genomen. 2.13.1. De woningen van [appellant sub 3] en anderen zijn gelegen aan de [locatie 2] en onderscheidenlijk de [locatie 3] en bevinden zich pal naast de IJsselbrug waarover de A28 loopt. Volgens het deskundigenbericht zijn de nokken van de woningen van [appellant sub 3] en anderen lager dan de onderzijde van de brug. Het verkeer op de A28 rijdt richting de achtergevel van de woning aan de [locatie 2] en richting de voorgevel van de woning aan de [locatie 3]. Volgens het deskundigenbericht kan niet met zekerheid worden gesteld dat in de woningen geen licht afkomstig van het verkeer van de A28 te zien zal zijn. Echter, directe lichtinstraling in de woningen is gezien het hoogteverschil tussen de A28 en de Nilantsweg en de ter plaatse op te richten geluidsschermen niet mogelijk. Gezien de bij het deskundigenbericht overgelegde foto's van de omgeving van de woningen en de brug, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen in het deskundigenbericht. De minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nadere maatregelen ter voorkoming van lichthinder niet nodig waren. De beroepsgrond faalt. Luchtkwaliteit 2.14. [appellant sub 2] vreest dat het tracébesluit zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. 2.14.1. In het kader van het tracébesluit is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het besluit voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Eindrapport luchtkwaliteit van 3 juli 2009, opgesteld door DGMR. In het rapport wordt geconcludeerd dat de in titel 5.2 van de Wet milieubeheer gestelde regels over luchtkwaliteit geen beletsel vormen voor het nemen van het tracébesluit. Deze conclusie wordt in het deskundigenbericht bevestigd. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies uit het luchtkwaliteitsrapport onjuist zijn. De beroepsgrond faalt. Waardedaling woning 2.15. [appellant sub 2] betoogt dat het tracébesluit een ernstige waardedaling van zijn woning tot gevolg heeft, omdat de geluidsbelasting op de bovenverdieping van zijn woning zal toenemen. 2.15.1. Voor de woning van [appellant sub 2] zijn hogere waarden vastgesteld. De Afdeling is van oordeel dat de minister in redelijkheid het maatschappelijk belang bij het aanleggen van de weg doorslaggevend heeft kunnen achten. Ten aanzien van de eventuele schade heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat deze van een zodanige omvang zal zijn dat de minister niet in redelijkheid kon volstaan met verwijzing naar de mogelijkheid tot het indienen van een schadeverzoek op grond van artikel 20d van de Tracéwet conform de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. De beroepsgrond faalt. Slotoverwegingen 2.16. De beroepen zijn ongegrond. 2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat. w.g. Van Kreveld w.g. Fransen voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011 407-628.
|