Raad van State doet uitspraak in zaak Leger des Heils vs Zutphen

Geluidversterking tijdens kerkdiensten valt niet onder art. 2.18 Activiteitenbesluit

Cateleyne Spaans *, 19 april 2010

In onderstaande uitspraak van de Voorzitter van de Raad van State op 1 april jl. wordt het verzoek van het Leger des Heils te Zutphen tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Het Leger des Heils is terecht een last onder dwangsom opgelegd op grond van overtreding van artikel 2.17 Activiteitenbesluit (verder: Besluit) door het college van B en W van Zutphen. Dit langlopende geschil spitste zich toe op de vraag of versterkt geluid, dat tijdens de kerkdiensten van het Leger des Heils alsmede de voorbereidende bijeenkomsten werd veroorzaakt, onder artikel 2.18, eerste lid aanhef en onder c, Besluit viel.

In dit artikel staat onder meer dat, bij de bepaling van de geluidsniveaus van artikel 2.17 Besluit, de volgende activiteiten buiten beschouwing blijven: het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten.

Nu het recht op geluidversterking als connex recht niet rechtstreeks onder de bescherming van artikel 6, eerste lid, van de Grondwet valt (vrijheid van godsdienst), ziet de Voorzitter in de tekst van artikel 2.18, eerste lid aanhef en onder c, van het Besluit en in de nota van toelichting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever heeft bedoeld dat de in die bepaling vervatte uitzondering mede ziet op geluidversterking tijdens kerkdiensten. Derhalve is artikel 2.17 Besluit in deze procedure juist toegepast.

Een connex recht is een aan een grondrecht verbonden recht. In casu behoort versterkt geluid niet tot de kern van het recht op godsdienstvrijheid en is daaraan ondergeschikt. Deze valt dus niet direct onder de bescherming van de Grondwet.

Ik kan mij voorstellen dat, ondanks dat versterkt geluid als connex recht niet rechtstreeks onder de bescherming van artikel 6 van de Grondwet valt, artikel 2.18, eerste lid aanhef en onder c, Besluit zowel op versterkt als onversterkt geluid van toepassing is. In zowel artikel 2.18, eerste lid aanhef en onder c, als de toelichting op het Besluit wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze soorten geluid en wordt er aangegeven dat regeling via de Wet Openbare Manifestaties (bijvoorbeeld voor klokgelui) en een gemeentelijke verordening het geëigende kader is en niet via algemene regels. Gezien de maatschappelijke, politieke en juridische gevoeligheid en de mogelijk te ervaren geluidhinder door derden dient er wel regulering mogelijk te zijn. Mij lijkt de aangewezen weg een gemeentelijke verordening (APV) hiervoor, zoals ook voor geluidhinder door onversterkte muziek het geval is hetgeen expliciet in artikel 2.18, eerste lid aanhef en onder f, Besluit wordt genoemd. Zo kan iedere gemeente naar eigen inzicht inspelen op en rekening houden met de plaatselijke belangen en situatie.

Volgens berichtgeving op de site van het Leger des Heils wordt de procedure bij de Raad van State voortgezet. Daarnaast zijn er Kamervragen gesteld inzake deze uitspraak door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Anker aan de ministers van VROM en BZK (ingezonden 14 april 2010). Hier is het laatste woord, versterkt dan wel onversterkt, nog niet over gesproken.

*Cateleyne Spaans is gedetacheerd via Balance Juridisch Management bij de Milieudienst Zuidoost-Utrecht. Zij is daar werkzaam als jurist handhaving en juridisch specialist geluid en heeft het bovenstaande op persoonlijke titel geschreven.

Google
 

Hieronder de volledige tekst van de uitspraak

UITSPRAAK
ZAAKNUMMER 201001600/1/M2
DATUM VAN UITSPRAAK Donderdag 1 april 2010
PROCEDURESOORT Voorlopige voorziening
RECHTSGEBIED Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK RAAD VAN STATE

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Kerkgenootschap Leger des Heils om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

het Kerkgenootschap Leger des Heils, verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zutphen, verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het college aan het Kerkgenootschap Leger des Heils een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een kerkgebouw op het adres Hagepoortplein 4a te Zutphen.

Tegen dit besluit heeft het Leger des Heils bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2010, heeft het Leger des Heils de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[partijen] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar het Leger des Heils, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en T. Scholtens, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, en N.C. van Buitenen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college ten aanzien van de in het kerkgebouw gehouden kerkdiensten waarbij van geluidversterking gebruik wordt gemaakt - zoals zingen en spreken door een microfoon en gebruik van onder meer een keyboard - alsmede ten aanzien van de in het kerkgebouw gehouden voorbereidende bijeenkomsten ten behoeve van het oefenen door zangkoren en organisten - waarbij eveneens van bedoelde vormen van geluidversterking gebruik werd gemaakt -, wegens overtreding van onder meer de in artikel 2.17 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gestelde geluidnormen een last onder dwangsom opgelegd.

2.2. Het Leger des Heils betoogt dat het college niet bevoegd is ter zake handhavend op te treden. Hiertoe stelt het Leger des Heils dat het college er ten onrechte van uitgaat dat artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit in dit geval van toepassing is. Volgens het Leger des Heils valt het tijdens de kerkdiensten, alsmede het tijdens de voorbereidende bijeenkomsten veroorzaakte geluid volledig onder de uitzondering van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit. In dit verband verwijst het Leger des Heils naar de nota van toelichting op het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415) waaruit volgens hem blijkt dat met het uitzonderen van het - versterkte en onversterkte - geluid in verband met godsdienstige bijeenkomsten van de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidnormen bedoeld is recht te doen aan het in artikel 6, eerste lid, van de Grondwet neergelegde recht op vrijheid van godsdienst.

2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op versterkt geluid dat tijdens de kerkdiensten alsmede de voorbereidende bijeenkomsten wordt veroorzaakt. Hierop zijn volgens hem de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit onverkort van toepassing. Volgens het college strekt de in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit opgenomen uitzondering ertoe dat wel het in artikel 6, eerste lid, van de Grondwet neergelegde recht wordt beschermd, maar niet de rechten die connex zijn aan dit recht. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat het onversterkte geluid dat wordt veroorzaakt bij kerkdiensten en bij oefenbijeenkomsten onder het in artikel 6, eerste lid, van de Grondwet opgenomen recht valt en dat het gebruikmaken van versterkt geluid als connex recht moet worden aangemerkt.

Het college stelt verder dat op 17 mei 2009 en 31 mei 2009 tijdens twee kerkdiensten alsmede een voorbereidende bijeenkomst geluidmetingen zijn uitgevoerd. Hierbij zijn een waarde van 67 dB(A) op de gevel van een naburige woning alsmede een binnenwaarde van 43 dB(A) in de aan het kerkgebouw aanpandige woning gemeten. Volgens het college leidt het gebruik van een microfoon tijdens de kerkdiensten door de voorganger niet tot een overschrijding van de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde geluidnormen. Dit heeft het Leger des Heils niet weersproken.

2.2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of versterkt geluid dat tijdens de kerkdiensten alsmede de voorbereidende bijeenkomsten wordt veroorzaakt, onder de in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit geregelde uitzondering valt.

2.2.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voorts mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in aanpandige gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 35, 30 en 25 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 2.17 het geluid in verband met het houden van godsdienstige bijeenkomsten, buiten beschouwing.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Grondwet heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2.2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 januari 1996 in zaak nr. R03.90.3668; AB 1996, 179) is het gebruikmaken van geluidversterkende apparatuur een aan het in artikel 6 van de Grondwet beschermde recht verbonden ('connexe') recht op geluidversterking. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat het connexe recht op geluidversterking als zodanig aan het in artikel 6 van de Grondwet beschermde recht ondergeschikt is en daarvan dient te worden onderscheiden.

Nu het recht op geluidversterking als connex recht niet rechtstreeks onder de bescherming van artikel 6 van de Grondwet valt, ziet de voorzitter in de tekst van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit en in de nota van toelichting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever heeft bedoeld dat de in die bepaling vervatte uitzondering mede ziet op geluidversterking tijdens kerkdiensten. Evenmin ziet de voorzitter voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de in die bepaling vervatte uitzondering mede ziet op voorbereidende bijeenkomsten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde geluidnormen mede op het versterkte geluid tijdens kerkdiensten en voorbereidende bijeenkomsten van toepassing zijn.

2.2.5. Uit de op 17 mei 2009 en 31 mei 2009 verrichte geluidmetingen blijkt dat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde geluidnormen zijn overschreden. Hieruit volgt dat in strijd met artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit is gehandeld, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

2.3. Gezien het vorenstaande wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Fransen voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010

407-596.

home...