Alphense schoolpleinen na schooltijd dicht om overlast Binnenlands Bestuur, 2 februari 2010 Schoolpleinen in Alphen aan den Rijn mogen volgens een artikel in De Telegraaf mogelijk buiten schooltijd niet langer open zijn als gevolg van een uitspraak van de rechter. Een bewoner naast de Sweelinckschool in in Alphen aan den Rijn ergerde zich aan het lawaai van spelende kinderen. Hij vond in het bestemmingsplan dat het schoolplein na schooltijd niet open mag zijn en kreeg vorige week gelijk van de bestuursrechter. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State bevestigt hiermee een eerdere uitspraak van de rechtbank in Den Haag. Het college van B&W van Alphen stelt dat in het bestemmingsplan uitdrukkelijk is bepaald dat het perceel onder meer bestemd is voor speelterrein en dat in het bestemmingsplan geen tijdstippen zijn opgenomen waaraan het gebruik van het speelterrein gebonden is. Volgens het college betekent een algemeen gebruikelijke uitleg van de bestemming scholen dat het schoolplein ook na schooltijd door kinderen mag worden gebruikt. In de huidige situatie zijn het schoolplein en de daar aanwezige door de gemeente gefinancierde speeltoestellen dagelijks tot 22.00 uur openbaar toegankelijk voor kinderen tot ongeveer 13 jaar.
De gemeente Alphen aan den Rijn moedigt scholen sinds 2005 juist aan om hun schoolpleinen na schooltijd open te houden. De gemeente hoeft zo voor kinderen geen aparte speelplaatsjes aan te leggen en kan betere speelvoorzieningen op een schoolplein neerzetten, meldt Binnenlands Bestuur op zijn website. De gemeente betreurt de uitspraak, maar respecteert deze. De SP denkt daar anders over "Van de zotte", vindt SP-fractievoorzitter Jo Schriek. "Er is zo weinig speelruimte, dus dan spelen kinderen op het schoolplein. Mensen die daar aanstoot aan nemen, moeten maar buiten gaan wonen", zegt hij tegen Binnenlands Bestuur. De gemeente had hier goede afspraken over moeten maken, vindt Schriek. ‘Het plan moet snel worden aangepast of bedenk andere ideeën om het te omzeilen.’ Vragen Lokale partij Alphen Een gaat mondelinge vragen stellen. De uitspraak kan volgens raadslid Paul de Hoog brede gevolgen hebben. ‘Ik sluit niet uit dat het in meer gemeenten kan gaan spelen.’ De uitspraak schiet zijn doel voorbij, vindt hij. ‘Puur formeel klopt het, maar het doel is spelen. Een nieuwe speelplaats buiten dit schoolplein lost het probleem niet op. Op het schoolplein is meer toezicht, minder vandalisme en ouders hebben sleutels. Het is zonde dat dit zoveel tijd en geld gaat kosten.’ Europees Hof Een boze buurman, daar gaat het om. Ron Zandvliet, sleutelbewaarder van het hek rond de Sweelinckschool en tevens lijstduwer van Alphen Een, kan er niet over uit. Hij is een handtekeningenactie begonnen en zal nog meer uit de kast halen om sluiting te voorkomen. ‘Het woord kind komt niet voor in de uitspraak van de Raad van State. Het zijn alleen maar regels. Het begrip “brede school” gaat aan deze mensen voorbij. Maar de kinderen mogen van mij niet in de diepvries. Als de politiek wil dat dit vloeibaar wordt, wordt het vloeibaar. Zij zijn toch gekozen om rariteiten te voorkomen? Ik heb wethouder Du Chatinier gevraagd alles te doen wat mogelijk is om dit op te lossen. Dit kan toch niet waar zijn? Ik zal tot het gaatje gaan, desnoods tot het Europees Hof!’ Bronnen:
De Telegraaf,
Binnenlands Bestuur, website Raad van State 200902923/1/H1. Datum uitspraak: 27 januari 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den
Rijn, appellant, 1. Procesverloop Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen het gebruik als buurtspeelterrein van het schoolplein van de J.S. Sweelinckschool op het perceel Groenoord 247-249 te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel) afgewezen. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2006 in stand gelaten. Bij uitspraak van 12 maart 2009, verzonden op 18 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009, hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.G. van Poppel, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het verzoek om handhaving en het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 oktober 2006 tot weigering om handhavend op te treden hebben betrekking op het gebruik als speelterrein van het schoolplein buiten schooltijden. Het schoolplein is gelegen op gronden die eigendom zijn van Scope scholengemeenschap en is afgesloten met een hek. Blijkens de tussen de gemeente Alphen aan den Rijn en Scope scholengemeenschap gesloten overeenkomst van 15 december 2006 draagt Scope scholengemeenschap er zorg voor dat de speeltoestellen op het schoolplein openbaar toegankelijk zijn voor kinderen tot circa 13 jaar, buiten schooltijd, inclusief vakanties en weekeinden, vanaf uiterlijk 9.00 uur tot circa 22.00 uur. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ridderveld I" en het daarbij behorende uitwerkings- cq. wijzigingsvoorschrift "Groenoord" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bijzondere doeleinden, scholen, met bijbehorende erven (BDS)". Ingevolge artikel 10, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor scholen, met de daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, andere werken, tuinen en speelterreinen. Ingevolge artikel 39, aanhef en eerste lid, onder d, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de krachtens het plan gegeven bestemming nadat deze overeenkomstig het plan is gerealiseerd. Ingevolge artikel 40, onderdeel II, mag - onverminderd het bepaalde in enige provinciale of gemeentelijke verordening - het op het tijdstip van de ter visielegging van het ontwerpplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat met het in het plan voorgeschreven gebruik in strijd is, worden voortgezet, met dien verstande dat:
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik als speelterrein van het schoolplein buiten schooltijd in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Het college voert daartoe aan dat in het bestemmingsplan uitdrukkelijk is bepaald dat het perceel onder meer bestemd is voor speelterrein en dat in het bestemmingsplan geen tijdstippen zijn opgenomen waaraan het gebruik van het speelterrein gebonden is. Volgens het college betekent een algemeen gebruikelijke uitleg van de bestemming scholen dat het schoolplein ook na schooltijd door kinderen mag worden gebruikt. Het college wijst er voorts op dat het schoolplein in de praktijk wordt gesloten als de schemering invalt en derhalve doorgaans niet tot 22.00 uur toegankelijk is. 2.3.1. Uit de tekst van artikel 10 van de planvoorschriften heeft de rechtbank terecht afgeleid dat het speelterrein ingevolge het bestemmingsplan bij de school hoort en derhalve ook ten behoeve van de school gebruikt moet worden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan het schoolplein feitelijk, overeenkomstig de overeenkomst van 15 december 2006, een zelfstandige functie als speelterrein is toegekend door het schoolplein buiten schooltijden openbaar toegankelijk te maken voor kinderen. Omdat het gebruik van het speelterrein buiten schooltijden geheel los staat van de school, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. 2.4. Het college betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het schoolplein omdat het in artikel 40, onderdeel II, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksovergangsrecht van toepassing is. Het college voert daartoe aan dat het schoolplein al sinds de oprichting van de school, en derhalve voor het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan, door kinderen uit de buurt na schooltijd wordt gebruikt om te spelen. 2.4.1. Vast staat dat in de oude situatie bij de school een bord "verboden toegang voor onbevoegden" was geplaatst. De rechtbank heeft hieruit terecht geconcludeerd dat het gebruik van het schoolplein buiten schooltijden niet was toegestaan. Dit bord is nu verwijderd en in de huidige situatie zijn het schoolplein en de daar aanwezige door de gemeente gefinancierde speeltoestellen dagelijks tot 22.00 uur openbaar toegankelijk voor kinderen tot ongeveer 13 jaar. Het college heeft zijn stelling dat het plein al op deze wijze werd gebruikt voor het tijdstip van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan niet onderbouwd. Omdat de functie van het schoolplein hierdoor is gewijzigd, het gedeeltelijk is verplaatst en, zoals ter zitting is gebleken, vergroot en voorzien van een groter aantal speeltoestellen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat na de vernieuwing van het schoolplein geen sprake is van voortzetting van een bestaand gebruik van het plein. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het overgangsrecht ingevolge artikel 40, onderdeel II, onder 1, van de planvoorschriften niet van toepassing is en dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik als speelterrein van het schoolplein buiten schooltijd. Het betoog faalt. 2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6. Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een concreet zicht op legalisering bestaat omdat het gebruik van het speelterrein buiten schooltijden ingevolge het nieuwe bestemmingsplan "Ridderveld" wel zal zijn toegestaan. Voor een concreet zicht op legalisering ten tijde van het besluit op bezwaar is ten minste vereist dat op dat moment een ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, hetgeen zich hier niet voordeed. 2.7. Het college betoogt voorts dat niet van hem gevergd kan worden handhavend op te treden tegen het gebruik als speelterrein buiten schooltijden. Het college wijst er in dit verband op dat vrijwel overal in Nederland de gewoonte is ontstaan om schoolpleinen na schooltijd als kinderspeelplaats te gebruiken en dat mensen er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat hun kinderen op schoolpleinen kunnen spelen. Bovendien is volgens het college gebleken dat de geluidsoverlast van omwonenden niet zodanig is dat dit tot handhaving noopt. 2.7.1. Het betoog faalt. Slechts indien handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, behoort van optreden in die concrete situatie te worden afgezien. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan kon worden afgezien van handhaving. Het college heeft ten onrechte volstaan met een afweging van belangen van enerzijds [wederpartij] en anderzijds die van buurtkinderen om op het schoolplein te kunnen spelen en heeft het algemeen belang dat met handhaving is gediend onvoldoende vooropgesteld. De omstandigheid dat [wederpartij] geen buitensporige geluidhinder ondervindt als gevolg van het gebruik van het schoolplein buiten schooltijden, wat daarvan ook zij, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhaving kon worden afgezien. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Van Dorst voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010 357-604. |