Raad van State vernietigt besluit over geluidswal Raad van State, 21 juli 2010 Uitspraak over de vaststelling door de gemeenteraad van Baarle-Nassau van het bestemmingsplan 'Omlegging provinciale weg Baarle'. Het gaat om de ten oosten van Baarle-Nassau gelegen N260 die zal worden omgelegd om het centrum van Baarle te ontlasten. Twee omwonenden en een pompstationhouder zijn tegen het bestemmingsplan in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De pompstationhouder vreest voor verlies aan klandizie door de omlegging en wil graag langs de nieuwe weg een pompstation vestigen. Het bestemmingsplan staat dat echter niet toe. Eén man vindt dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit niet deugt en vreest voor verslechtering van de luchtkwaliteit door de aanleg van de rondweg. De andere man is het vooral niet eens met de geplande geluidswal voor zijn woning. Hij vindt dat de gemeenteraad had moeten kijken naar andere mogelijkheden om zijn woning tegen geluidsoverlast te beschermen. Hij vreest voor visuele hinder van de 3 meter hoge wal. Dat de meeste bezwaren ongegrond zijn verklaard, betekent niet dat de weg nu snel kan worden aangelegd. Volgens een bericht van Omroep Brabant heeft de Belgische Raad van State onlangs namelijk bezwaren van een inwoner van tweelinggemeente Baarle-Hertog tegen de milieueffectrapportage gegrond verklaard, waardoor jarenlange vertraging dreigt. Hieronder de volledige tekst van de uitspraak. 200904297/1/R3. Datum uitspraak: 21 juli 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats] (hierna
in enkelvoud: [appellant sub 1]), en de raad van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 april 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Omlegging provinciale weg Baarle" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar [appellant sub 3], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart en ing. E.B.A. Reijnen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door B.A.M. Couvee en W.P.J. de Kleijn, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord. Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Het plan voorziet in de realisatie van een rondweg aan de oostkant van Baarle-Nassau. Het beroep van [appellant sub 1] 2.2. [appellant sub 1] betoogt dat het luchtkwaliteitsonderzoek van Arcadis, dat aan het plan ten grondslag ligt, ondeugdelijk is. Hij voert hiertoe in de eerste plaats aan dat de grenswaarden nog niet kunnen worden berekend, aangezien de weg nog moet worden aangelegd en de berekeningen moeten worden uitgevoerd vanuit de rand van de weg. Verder betoogt hij dat geen rekening is gehouden met de aanzuigende werking van ventilatoren die in de stal van [appellant sub 1] aanwezig zijn. Deze ventilatoren zullen, met name bij warm weer, grotere concentraties fijn stof en stikstofdioxide de stal in blazen. Een goed leefklimaat in de stal is daarom volgens [appellant sub 1] niet gegarandeerd. [appellant sub 1] wijst er verder op dat de aankopende partij van de grond wordt vertegenwoordigd door een medewerker van Arcadis, die op zijn beurt weer het rapport heeft opgesteld. [appellant sub 1] betwijfelt hierom of het rapport objectief tot stand is gekomen. 2.2.1. In het luchtkwaliteitsonderzoek is berekend welke concentraties van stikstofdioxide en fijn stof zullen optreden na de realisatie van het plan. De as van de weg is in het plan door middel van een aanduiding op de verbeelding, in samenhang met artikel 5.1 onder a (1) van de planvoorschriften bindend vastgelegd. In artikel 5.1 onder a (2) van de planvoorschriften heeft het maximum aantal rijstroken regeling gevonden en op de verbeelding is de maximale breedte van de weg aangegeven. Aldus volgt uit het plan waar de wegrand is gelegen. Nu in het onderzoek een berekening van de luchtkwaliteit overeenkomstig de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 op maximaal 10 meter vanuit deze wegrand heeft plaatsgevonden, faalt het betoog van [appellant sub 1] in zoverre. 2.2.2. Met betrekking tot de luchtkwaliteit in de stal, wordt als volgt overwogen. Volgens de door de raad overgenomen conclusie uit het luchtkwaliteitsonderzoek vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisering van de wegomlegging, omdat dit onderzoek heeft uitgewezen dat langs geen van de onderzochte wegen de grenswaarden voor stikstofdioxide of fijn stof in de onderzoeksjaren worden overschreden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde werking van het ventilatiesysteem in de stal tot een andere uitkomst leidt dan in het luchtkwaliteitsonderzoek is berekend. Met betrekking tot het betoog dat het rapport niet objectief tot stand is gekomen, overweegt de Afdeling dat het rapport is opgesteld door een deskundig onafhankelijk adviesbureau. Dat een medewerker van dit adviesbureau eveneens betrokken is bij de aankoop van de grond, maakt niet dat reeds hierom niet van de uitkomsten van het rapport kan worden uitgegaan. Ook overigens heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het rapport niet voldoet aan de eisen die de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 stelt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet van de uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek heeft kunnen uitgaan. 2.2.3. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de bladeren van de bomenrij, die naast zijn stal zal komen te staan, verminderde lichtinval in de stal en verstopte goten zullen veroorzaken, overweegt de Afdeling dat dit de uitvoering van het bestemmingsplan betreft en daarom niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen. 2.2.4. In het beroep van [appellant sub 1] wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen is in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] 2.3. [appellant sub 2] betoogt dat door de aanleg van de rondweg minder verkeer door het centrum van Baarle Hertog zal rijden, waardoor een omzetdaling van het door hem aldaar geëxploiteerde tankstation zal optreden. Hij betoogt dat het plan had moeten voorzien in de mogelijkheid van een tankstation langs de aan te leggen rondweg, bijvoorbeeld aan een rotonde. De verkeersdoorstroming zal daar niet worden onderbroken, en nieuwe op- en afritten zijn daar niet nodig. 2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de rondweg nodig is om vrachtverkeer en gewoon verkeer door de dorpskern van Baarle-Nassau te verminderen. Hij betoogt dat ook na aanleg van de omlegging er nog steeds een doorgaande weg is langs de huidige locatie van het tankstation van [appellant sub 2], zodat dit tankstation goed bereikbaar blijft. Gezien de ligging in de grensstreek, komen bovendien veel mensen specifiek naar Baarle-Nassau met het doel om goedkoop te tanken. 2.3.2. Hoewel het aannemelijk is dat het plan enige consequenties zal hebben voor de klandizie van het tankstation dat [appellant sub 2] exploiteert, bestaat geen grond voor de verwachting dat die afname van de klandizie zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Ten aanzien van het betoog dat het plan had moeten voorzien in de mogelijkheid om een tankstation te realiseren langs de rondweg, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat daartoe een noodzaak bestaat. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan kon worden vastgesteld zonder in deze mogelijkheid te voorzien. 2.3.3. In het beroep van [appellant sub 2] wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen is in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] 2.4. [appellant sub 3] voert aan dat hij visuele hinder zal ondervinden van de geluidwal, die voor zijn woning op het perceel [locatie], zal worden aangelegd. [appellant sub 3] betoogt dat hij geen bezwaren heeft tegen een hogere geluidbelasting, al dan niet met aanpassingen aan het huis, die zal optreden indien geen geluidwerende voorziening wordt getroffen. 2.4.1. Ingevolge artikel 5.2.2 van de planregels geldt voor geluidwerende voorzieningen een minimale hoogte zoals aangegeven op de plankaart. Op de verbeelding is de aanduiding 'geluidwal' opgenomen, met een hoogte van drie meter. De raad heeft gesteld dat de geluidwal nodig is om de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de woning te waarborgen. 2.4.2. In het akoestisch rapport noch het besluit van 16 april 2009 is aangegeven waarom geen andere geluidwerende maatregelen langs het desbetreffende gedeelte van de rondweg dan de in het rapport genoemde, dan wel geluidwerende maatregelen aan de gevel van de woning van [appellant sub 3] mogelijk zijn. Evenmin is onderzocht of indien aan het treffen daarvan overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn verbonden, het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting tot de mogelijkheden behoort. Dit klemt te meer nu [appellant sub 3] ernstige bezwaren heeft geuit tegen de geluidwal en heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de geluidbelasting van 51 dB op de gevel van zijn woning, die zal optreden indien de geluidwal niet wordt aangelegd. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. 2.5. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het bestemmingsplan had moeten voorzien in een verharding van het deel van de Franse Baan dat langs zijn huis loopt. De Afdeling overweegt dat dit aspect geen betrekking op het plan zelf heeft, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond kan derhalve buiten beschouwing blijven. 2.6. [appellant sub 3] heeft ten slotte gesteld dat zijn pand ten gevolge van het plan sterk in waarde zal dalen. De eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3], geeft geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. De beroepsgrond faalt. Slotconclusie 2.7. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond voor zover dat zich richt tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming 'verkeer', wat betreft de daarop opgenomen aanduiding 'geluidwal' tegenover de woning op het perceel [locatie]. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. In hetgeen [appellant sub 3] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond. Proceskosten 2.8. Wat betreft [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wat betreft [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 16 april 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omlegging provinciale weg Baarle", voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming 'verkeer', wat betreft de daarop opgenomen aanduiding 'geluidwal' tegenover de woning op het perceel [locatie]; III. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 3], voor het overige, ongegrond; IV. gelast dat de raad van de gemeente Baarle-Nassau aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010 361.
Bronnen: Raad van State; Omroep Brabant |