Besluit over bestemmingsplan nieuw woonwagenterrein Helmond vernietigd Raad van State, 14 juli 2010 De Raad van State heeft uitspraak gedaan over het Bestemmingsplan 'Herziening woonwagenlocaties Helmond/Beemdweg' van de gemeente Helmond. Uitspraak handelt over de goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van het bestemmingsplan Het bestemmingsplan maakt achttien standplaatsen voor woonwagens mogelijk op de woonwagenlocatie 'Beemdweg'. Het gebied ligt op het bedrijventerrein 'Hoogeind' waar ook chemisch bedrijf Remat Chemie en twee andere bedrijven zijn gevestigd. Deze bedrijven zijn het niet eens met de provinciale goedkeuring van het bestemmingsplan en zijn daartegen in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bedrijven vrezen dat hun bedrijfsvoering als gevolg van het plan wordt beperkt. Verder vinden ze dat een aantal milieuaspecten, zoals geluid en luchtkwaliteit, onvoldoende is onderzocht. Het akoestische rapport zou volgens de bedrijven bovendien niet ter inzage zijn gelegd. De Raad van State heeft de zaak op 17 juni jl. op zitting behandeld. De Afdeling Bestuursrechtspraak is het ermee eens dat het akoestisch onderzoek bij het bestemmingsplan ter visie had moeten worden gelegd, conform de Algemene wet bestuursrecht. Hieronder de volledige tekst van de uitspraak. Uitspraken zaaknummer 200901656/1/R3 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], alle gevestigd te Helmond, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 december 2008, no. 1420940, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Helmond bij besluit van 13 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Herziening woonwagenlocaties Helmond/Beemdweg". Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten], het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. dr. L. Bier, advocaat te Vught, en [gemachtigde], werkzaam bij [een van de appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. F. Dijker en G. Groot Dengerink, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Verkeersdoeleinden" en "Groen- en speelvoorzieningen" op de woonwagenlocatie Beemdweg. De gronden met de bestemming "Woondoeleinden" zijn bestemd voor 18 standplaatsen voor woonwagens met de daarbij behorende voorzieningen. Aanleiding voor het opstellen van het plan vormde het besluit van het college van 27 juni 2006, waarbij goedkeuring werd onthouden - voor zover hier van belang - aan het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond" wat betreft het plandeel De Beemd. Goedkeuring werd aan dit plandeel onthouden vanwege de onduidelijkheid in het plan ten aanzien van de zone industrielawaai, de onvolledige uitgangspunten in het akoestisch onderzoek en het ontbreken van inzicht in de milieuhygiënische consequenties daarvan. 2.3. In het bestreden besluit - voor zover hier van belang - heeft het college zich op het standpunt gesteld dat uit het bij het plan behorende akoestisch rapport blijkt dat ter plaatse van de woonwagenstandplaatsen geen onaanvaardbare geluidhinder optreedt. 2.4. [appellanten] vrezen in hun bedrijfsvoering te worden benadeeld door de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Daartoe voeren zij aan dat het plan geen enkel inzicht biedt in de verhouding tussen het plan en de bestaande geluidzone van het gezoneerde industrieterrein, waar hun bedrijven, waaronder bedrijvigheid in categorie 5 van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", zijn gevestigd. In de toelichting bij het plan wordt weliswaar verwezen naar het akoestisch rapport bij het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond" van 30 juli 2004, doch juist dat rapport was volgens het college in de eerdere procedure onvoldoende om te beoordelen in hoeverre aan het gestelde in de Wet geluidhinder kan worden voldaan. Het is dan ook volkomen onduidelijk op welke gronden het college de eerdere bezwaren met betrekking tot het geluid heeft laten varen, aldus [appellanten]. Daarbij wijzen zij erop dat het akoestisch rapport van 30 juli 2004 en het aanvullend akoestisch onderzoek waarnaar in de toelichting bij het plan wordt verwezen niet bij het ontwerp van het plan en het vastgestelde plan ter inzage zijn gelegd. 2.4.1. De raad heeft zich in het besluit van 13 mei 2008 op het standpunt gesteld dat het akoestisch rapport niet bij het plan ter inzage hoefde te worden gelegd omdat het, als behorend bij het gedeeltelijk goedgekeurde en dus gedeeltelijk vigerende bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond", permanent ter inzage ligt en dus te allen tijde kan worden ingezien. Waar in de plantoelichting wordt gesproken over aanvullend akoestisch onderzoek wordt gedoeld op twee memo's van de milieudienst MDRE over hoe om te gaan met de onthouding van goedkeuring aan het plandeel Beemdweg. Deze adviezen, die volgens de raad geen onderdeel uitmaken van het plan, kunnen desgevraagd alsnog worden ingezien, aldus de raad. 2.4.2. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat in deze bepaling enkele aanvullende voorschriften worden gegeven. Ingevolge artikel 26, eerste volzin, van de WRO wordt het bestemmingsplan zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. 2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2006 in zaak nr. 200503479/1) wordt de bestemmingsplanprocedure gekenmerkt door een getrapt stelsel, waarbij het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen in beginsel een vereiste is om beroep in te kunnen stellen. Teneinde de betrokkene in staat te stellen om tegen het ontwerpplan, respectievelijk het plan, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld, gemotiveerd zienswijzen bij de raad en bedenkingen bij verweerder te kunnen inbrengen, is vereist dat niet alleen het (ontwerp)plan ter inzage wordt gelegd, doch tevens de daarop betrekking hebbende stukken. 2.4.4. Niet in geschil is dat de door [appellanten] bedoelde stukken niet bij het ontwerp van het plan en evenmin bij het vastgestelde plan ter inzage hebben gelegen. Nu het plan een herziening betreft in verband met de onthouding van goedkeuring aan plandeel De Beemd van het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond" vanwege onduidelijkheid over de akoestische situatie, moeten bedoelde stukken worden aangemerkt als op het plan betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, onderscheidenlijk als op het plan betrekking hebbende stukken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2003 in zaak nr. 200206819/1) is artikel 3:11 van de Awb te zien als een uitwerking van de actieve openbaarmakingsplicht, hetgeen ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan. De stelling van de raad dat voldaan is aan deze plicht door terinzagelegging van het akoestisch rapport bij het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond" en doordat om inzage in de aanvullende onderzoeken kan worden verzocht, onderschrijft de Afdeling dan ook niet. Een dergelijke uitleg zou er immers toe leiden dat de uit artikel 3:11 van de Awb voortvloeiende verplichting wordt beperkt tot een passieve plicht tot openbaarmaking. Voorts dienen stukken als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb niet separaat doch tezamen met het ontwerp, onderscheidenlijk het vastgestelde plan ter inzage te worden gelegd. Ook kan de raad niet worden gevolgd in het ter zitting ingenomen standpunt dat terinzagelegging van het aanvullend akoestisch onderzoek achterwege kon blijven omdat de informatie daaruit integraal in de toelichting bij het bestemmingsplan is opgenomen. Immers, over de twee zich in deze beroepsprocedure bij de stukken bevindende memo's met aanvullende akoestische gegevens is in de toelichting slechts een summiere passage opgenomen, die alleen een korte samenvatting bevat van de conclusie die de raad uit de memo's heeft getrokken. Het standpunt van de raad dat de stukken over het aanvullend onderzoek integraal in de toelichting zijn opgenomen is dan ook onjuist. 2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat is gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de WRO en in strijd met artikel 26 van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met genoemde artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plan. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellanten] voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking. 2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 december 2008, kenmerk 1420940; III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Herziening woonwagenlocaties Helmond/Beemdweg"; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit van 23 december 2008; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere; VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Mathot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010 413. Bron: Raad van State |