Raad van State opnieuw over binnenterrein

Mark Moerman, Milieudienst Zuid-Holland Zuid, 25 maart 2010

Het Activiteitenbesluit stelt in artikel 2.18 dat je het stemgeluid van een binnenterrein van een inrichting niet altijd hoeft te toetsen aan de geluidsvoorschriften van Artikel 2.17. Er is echter wel eens onduidelijkheid wanneer iets een binnenterrein is of niet. Eén van de criteria is het eventuele verschil in referentieniveau tussen het binnenterrein en de directe omgeving. Vorig jaar heeft de raad van State hier duidelijkheid over gegeven. Een beschrijving van deze zaak is te vinden in dit eerdere artikel in geluidnieuws.

De uitspraak die de Raad van State nu gedaan heeft, brengt hier een nuancering in aan, gebaseerd op de toelichting van het Activiteitenbesluit. Men ligt de klemtoon in eerste instantie op de feitelijke ligging van een binnenterrein. Onderstaande uitspraak maakt de gekozen benadering duidelijk.


zaaknummer 200905524/1/M2
datum van uitspraak woensdag 24 maart 2010
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de Bilt

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente De Bilt,
en
het college van burgemeester en wethouders van de Bilt, verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief van 14 november 2008 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 18 mei 2008 tot het nemen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van [café] aan de [locatie] te [plaats].

Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar heeft [appellant] bij brief van 19 maart 2009, bij de rechtbank Utrecht ingekomen op 20 maart 2009, beroep ingesteld. Bij brief van 23 juli 2009 heeft de rechtbank Utrecht het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State.

Bij besluit van 23 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Bilt (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen.

Bij besluit van 25 augustus 2009, verzonden op 11 september 2009, heeft het college besloten om het besluit van 23 april 2009 in stand te laten en niet tot handhaving over te gaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Van [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J. Smink, en het college, vertegenwoordig door C.L. Visscher en R.J. van der Sluiszen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In het besluit van 23 april 2009 heeft het college overwogen dat een nader onderzoek wordt verricht naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid en dat op grond van de resultaten daarvan een vervolgbesluit wordt genomen. Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het college, gelet op de resultaten van het onderzoek, besloten om niet tot handhaving over te gaan.

Bij brieven van 24 april 2009 en 19 oktober 2009 heeft [appellant] tegen deze besluiten geageerd. Hij betoogt dat deze besluiten voor vernietiging in aanmerking komen.

2.2. Ter zitting heeft het college toegezegd dat zij de kosten van het maken van bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om handhaving zal vergoeden.

[appellant] heeft daaropvolgend het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en op het besluit van 23 april 2009, ingetrokken.

In geding is derhalve het besluit van 25 augustus 2009 waarbij - onder instandlating van het besluit van 23 april 2009 - is besloten niet tot handhaving over te gaan.

2.3. Het verzoek om handhaving heeft betrekking op geluidsoverlast van bezoekers van het terras aan de achterzijde van het [café] in [plaats] (hierna: het café).

2.4. Het college stelt dat het terras aan de achterzijde van het café niet kan worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van artikel 2.18 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), zodat het stemgeluid van de bezoekers van het terras niet behoeft te worden meegenomen bij de toetsing aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Het college baseert zich daarbij op een in zijn opdracht verricht onderzoek van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht (hierna: de milieudienst) naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid. In het meetrapport van de milieudienst van 10 augustus 2009 is geconcludeerd dat het referentieniveau ter plaatse van het terras niet significant lager is dan referentieniveau in de directe omgeving (openbare weg), zodat geen sprake is van een binnenterrein. Omdat het stemgeluid niet wordt betrokken bij de meting van het geluidsniveau, worden de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit niet overschreden en is het verzoek om handhaving terecht afgewezen, aldus het college.

2.4.1. [appellant] betoogt dat het terras wél moet worden aangemerkt als een binnenterrein. Hij stelt dat de door de milieudienst verrichte metingen een verschil laten zien van 4,8 dB(A) tussen het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van het terras en het referentieniveau in de directe omgeving.

2.4.2. In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit zijn geluidsnormen opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau, veroorzaakt door het in werking zijn van de inrichting. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20, buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

2.4.3. In de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, blz. 205) is het volgende opgemerkt:

"De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein geldt feitelijk uitsluitend voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. In deze gevallen mag worden aangenomen dat het van dat terrein afkomstige geluid opgaat in het omgevingsgeluid. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid zal dan eerder leiden tot overlast. De beoordeling van dergelijke situaties dient overeenkomstig artikel 2.17 te geschieden."

Buitenterrein wordt in de nota van toelichting omschreven als een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, zoals een tuin of terras.

2.4.4. Anders dan het college veronderstelt kan het referentieniveau van het omgevingsgeluid op zich niet doorslaggevend worden geacht voor de beantwoording van de vraag of het stemgeluid afkomstig van een buitenterrein mag worden uitgesloten van toetsing aan de geluidsnormen. Gelet op de nota van toelichting is voor de beantwoording van deze vraag met name de situering van het buitenterrein aan de straat of andere openbare ruimte van belang. Daarnaast kan het referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van het buitenterrein als indicatie dienen voor de vraag of sprake is van een binnenterrein, als bedoeld in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het terras aan de achterzijde van het café niet aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Het aangrenzende terrein omvat een particulier parkeerterrein en een aantal tuinen en is grotendeels omsloten door bebouwing. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het terras moet worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit, zodat het stemgeluid van het terras moet worden meegenomen bij de toetsing aan de geluidsnormen van artikel 2.17. Het college heeft dit miskend. Het besluit van 25 augustus 2009 is ondeugdelijk gemotiveerd.

De beroepsgrond slaagt.

2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 25 augustus 2009 moet wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 25 augustus 2009, kenmerk VT/09/8403, 09/9606;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Bilt tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van De Bilt aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010

190-645.

 

 

home...