Raad van State: "Fontein is geen inrichting Wet milieubeheer" Raad van State, 2 februari 2009 De Raad van State heeft uitspraak gedaan over de geluidsoverlast van een fontein op kruising Hogeweg/Linnaeusparkweg in Amsterdam.
De uitspraak handelt over de weigering door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer om bestuurlijke maatregelen te treffen ten aanzien van de fontein. De fontein, die sinds enige jaren op het kruispunt staat, is in de zomermaanden op doordeweekse dagen van 08.30 uur tot 21.00 uur in werking en in het weekend van 10.00 uur tot 21.30 uur. Meerdere omwonenden hebben om de maatregelen verzocht, omdat zij geluidsoverlast van het watergekletter van de fontein ondervinden. Volgens hen valt de fontein onder het zogenoemde Activiteitenbesluit en worden de normen voor geluid uit dat besluit overschreden. De gemeente vindt niet dat de fontein onder de werking van het Activiteitenbesluit valt. De omwonenden zijn tegen de weigering in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De zaak is op 18 december 2008 op zitting behandeld. Het in werking zijn van de fontein is niet een op winst gerichte of andere exploitatie in het economisch verkeer. Evenmin gaat het gelet op het in 2.3.3 overwogene om een bedrijvigheid met een omvang alsof deze bedrijfsmatig is. Daarom is de fontein ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Hieronder de volledige tekst van de uitspraak. Uitspraken zaaknummer 200800956/1 datum van uitspraak woensdag 4 februari 2009 tegen het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom E-mail deze uitspraak 200800956/1. Datum uitspraak: 4 februari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de fontein gelegen op de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg te Amsterdam afgewezen. Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008, beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door ing. M.T.M. Diependaal, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud en mr. I.F.J. Saanen, advocaten te Amsterdam, P.H. de Groot, F. Kruijt, drs. S.R. Siegmann en ing. J. Vonk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. M. Pietersz, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan de afwijzing van het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten grondslag gelegd dat de fontein niet is aan te merken als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zodat het niet bevoegd is op grond van de Wet milieubeheer handhavend op te treden. Het in werking hebben van de fontein betreft geen bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is ondernomen bedrijvigheid, aldus het dagelijks bestuur. 2.2. Ter zitting hebben [appellanten] de beroepsgrond dat de activiteit valt onder categorie 4.1, aanhef en onder a, van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) ingetrokken. 2.3. [appellanten] betogen dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet handhavend optreedt tegen geluidoverlast, veroorzaakt door het in werking zijn van de fontein, gelegen op de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg te Amsterdam. Zij betogen dat het dagelijks bestuur heeft miskend dat de fontein een inrichting is als bedoeld in de Wet milieubeheer. Zij voeren daartoe aan dat in de fontein krachtstroom wordt gebruikt voor de pompen en afvalwater wordt gezuiverd en verpompt naar de riolering. Deze activiteiten worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn en worden binnen een zekere begrenzing en op een regelmatige wijze uitgevoerd, aldus [appellanten]. Verder vallen de activiteiten volgens hen onder de categorieën 1.1, aanhef en onder a, en 27.1 van bijlage I behorende bij het Ivb. Gelet hierop is sprake van een inrichting, aldus [appellanten]. Voorts voeren [appellanten] aan dat het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) op de fontein van toepassing is, aangezien de fontein is aan te merken als een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit. Nu de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden bij het in werking zijn van de fontein worden overschreden, is het dagelijks bestuur bevoegd om handhavend op te treden en dient het van deze bevoegdheid gebruik te maken, aldus [appellanten]. 2.3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Aan dit artikellid is uitvoering gegeven in het Ivb. In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, is bepaald dat elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. 2.3.2. Anders dan het dagelijks bestuur heeft betoogd, komt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 januari 2000 in zaak nr. E03.97.1077; AB 2000, 127), het bestuursorgaan geen beoordelingsvrijheid toe bij de vraag of sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. 2.3.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is enige jaren geleden de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg tot een plein gereconstrueerd. Om de verblijfsfunctie van het plein te versterken, is er een ronde fontein met een hoogte van ongeveer een halve meter en een diameter van enkele meters geplaatst met daar omheen lantaarns, prullenbakken, zitbankjes en kastanjebomen. Onder het plein zijn een waterreservoir en een technische ruimte aangebracht, van waaruit met elektromotoren water naar de fontein wordt verpompt. De fontein is overdag en 's avonds in werking. Uit de spuitmonden van de fontein komen in de spitsuren stralen van maximaal 4,5 meter, buiten die uren van maximaal 2,4 meter. 2.3.4. Het in werking zijn van de fontein is niet een op winst gerichte of andere exploitatie in het economisch verkeer. Evenmin gaat het gelet op het in 2.3.3 overwogene om een bedrijvigheid met een omvang alsof deze bedrijfsmatig is. Daarom is de fontein ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. 2.3.5. Dit betekent dat het betoog van [appellanten] dat de fontein onder één of meer categorieën van bijlage I behorende bij het Ivb valt en daarom een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is, geen doel treft. Immers, de in bijlage I behorende bij het Ivb omschreven activiteiten zijn voor de toepasselijkheid van de Wet milieubeheer slechts relevant als zij in een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden verricht. Dit laatste is gelet op het in 2.3.4 overwogene niet het geval. 2.3.6. Het dagelijks bestuur heeft terecht geoordeeld dat de fontein niet in strijd met het bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde in werking was. Het dagelijks bestuur was dan ook niet bevoegd handhavend op te treden. Het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek is terecht ongegrond verklaard. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en drs. H. Borstlap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009 271-590. Bron: Website Raad van State. |