"Uitspraak legt bom onder huidige praktijken bestemmingsplannen" Lichtveld Buis & Partners, 17 februari 2009 Een recente uitspraak van de Raad van State legt een bom onder de huidige praktijk van bestemmingsplanwijzigingen. Dat zegt ing. Hans Geleijns van advies- en ingenieursbureau Lichtveld Buis & Partners (LBP). De Raad stelde zijn cliënt, bandengroothandel Mast B.V., onlangs in het gelijk bij een conflict met de gemeente Capelle aan den IJssel. “Overheden zullen voortaan veel zorgvuldiger te werk moeten gaan.” Met de uitspraak heeft de Raad van State voorlopig een streep gezet door ‘Oeverrijk’. Voor deze nieuwe woningbouwlocatie wijzigde de gemeente Capelle aan den IJssel het bestemmingsplan: een weiland werd woonwijk. Een aantal van de in totaal 80 nieuwe woningen zou daardoor op slechts 20 meter van de loods van het bedrijf Mast komen te staan. Uit metingen en berekeningen van LBP bleek dat de woningen op minstens vijftig meter gebouwd zouden moeten worden om het bedrijf ‘niet onnodig te belemmeren’ in de bedrijfsvoering. Toch keurde zowel de gemeente als de provincie het plan goed, zonder zelf nader onderzoek te doen. LBP maakte daarop de zaak aanhangig bij de Raad van State. Volgens VNG-richtlijnen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ mogen nieuwe woningen in dit geval niet worden gebouwd op minder dan 30 meter. Wel mag onder bepaalde omstandigheden nog een correctie worden toegepast van 10 meter. Maar die moet dan wel goed worden onderbouwd. En dat heeft de gemeente niet gedaan, oordeelde de Raad van State. Een contra-expertise door de adviseur van de Raad van State, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, bevestigde dat de gemeenteraad en de provincie verkeerde uitgangspunten hebben gehanteerd. Met name de beoordeling van de geluidseffecten op de fysieke leefomgeving is tekortgeschoten. Gemeente en provincie hebben onvoldoende in kaart gebracht wat voor Mast de ‘akoestische’ gevolgen van het plan zijn, zowel voor de bedrijfsvoering als financieel. De Raad van State concludeert daarom in zijn uitspraak dat er een ‘veiligheidszone’ van 30 meter rond het bedrijf vrijgehouden moet worden en zet dus een streep door het bestemmingsplan. Geleijns noemt de uitspraak van groot belang, voor zowel overheden als bedrijven: “Gemeenten zijn immers niet verplicht ondernemers op de hoogte te brengen van wijzigingen in de omgeving, zoals een aanpassing van het bestemmingsplan. Die veranderingen kunnen voor bedrijven enorme gevolgen hebben. De uitspraak geeft beide partijen duidelijkheid over hoe dat precies moet gebeuren.” Hieronder de volledige tekst van de uitspraak. Uitspraken zaaknummer 200709040/1 datum van uitspraak woensdag 19 november 2008 tegen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 1 - RO - Zuid-Holland E-mail deze uitspraak 200709040/1. Datum uitspraak: 19 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], 2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: de raad) bij besluit van 26 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "'s-Gravenweg-West 2006" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2008, beroep ingesteld. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Stab) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 juli 2008. [appellante sub 1] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2008, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns, [gemachtigde] en ir. M.T. Dijkstra, adviseur, en [appellanten sub 2], beiden in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. M.E. Smits, ambtenaar van de gemeente, en H. Huizer, werkzaam bij Peutz B.V.. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan heeft onder andere tot doel enkele nieuwe ontwikkelingen in het betrokken gebied mogelijk te maken. Een van deze ontwikkelingen betreft de aanleg van de nieuwe woningbouwlocatie Oeverrijk. Oeverrijk wordt globaal begrensd door de woningen langs de oostzijde van het 's-Gravenpark, de woningen langs de noordzijde van de 's-Gravenweg, de bebouwing langs de westzijde van de Kanaalweg en de Ringvaart. In dit gebied zal de woningbouw deels in laagbouwvorm en deels als appartementen worden gerealiseerd. In totaal gaat het om 80 woningen. Dit gebied wordt ontsloten vanaf de 's-Gravenweg. 2.3. [appellanten sub 2], eigenaren en bewoners van de woning [locatie 1], stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de nadere aanduiding "maximale goothoogte 6 m en maximale bouwhoogte 9,5 m (6/9,5)" dat deel uitmaakt van Oeverrijk gelegen aan de oostzijde van hun woning. [appellanten sub 2] stellen dat genoemd plandeel leidt tot een onevenredige aantasting van hun privacy en verlies aan uitzicht, omdat het meest nabij gelegen bouwvlak van de ter plaatse voorziene nieuwe woning te dicht op hun perceel is gesitueerd en ter plaatse een hogere bouwhoogte is toegestaan dan de bouwhoogte van de bestaande woningen aan het 's-Gravenpark. In dat kader voeren zij aan dat de situering van de woning achter hun huis nadelig is verschoven ten opzichte van een eerdere schets van maart 2006 die aan de bewoners is voorgelegd. Volgens [appellanten sub 2] is in het bestreden besluit ten onrechte gesteld dat bij het bepalen van de bouwhoogte aansluiting is gezocht bij de hoogte van de bebouwing in de directe omgeving en dat een goothoogte van 6 m en nokhoogte van 9,5 m gezien de ligging van de gronden in stads- en dorpsgebied acceptabel is. Voorts betogen [appellanten sub 2] dat in het bestreden besluit ten onrechte is gesteld dat een afstand van ruim 20 m tussen hun woning en het meest nabij gelegen bouwvlak in Oeverrijk binnen het stads- en dorpsgebied acceptabel is. Ten slotte hebben [appellanten sub 2] bezwaren tegen het groenverlies en wensen zij dat tussen Oeverrijk en 's-Gravenpark in een substantiële groenstrook met een sloot van minimaal 7 m wordt voorzien, hetgeen ook de waterhuishouding ten goede zou komen. 2.4. Het college heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. 2.5. De vrijstaande woning van [appellanten sub 2] is gelegen op een perceel met een oppervlakte van ruim 1200 m2. Het perceel grenst aan de oostzijde aan een watergang van ongeveer 4 m breed. De bebouwing op het perceel van [appellanten sub 2] bestaat uit een woning en een garage. 2.6. Op de plankaart bij het plan zijn op de gronden ten oosten van het perceel van [appellanten sub 2] binnen de bestemming "Woondoeleinden" bouwvlakken aangegeven. Binnen de bouwvlakken is de maximaal toegelaten goot- en nokhoogte aangeduid. Deze bedragen respectievelijk 6 m en 9,5 m. Het meest nabij gelegen bouwvlak is geprojecteerd recht achter de woning van [appellanten sub 2], in het verlengde van hun perceel op een afstand van ruim 20 meter. In het plan heeft de watergang, die de oostelijke grens vormt van het perceel van [appellanten sub 2] de bestemming "Water". De breedte van deze bestemming bedraagt op de plankaart 5 tot 6 m. 2.7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het op zich aannemelijk dat het plan een verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] meebrengt in de vorm van een beperking van het bestaande vrije uitzicht, verlies aan privacy en verlies aan groen in de directe omgeving. Voor zover [appellanten sub 2] in dit verband een beroep doen op het voorheen geldende plan overweegt de Afdeling dienaangaande dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Er bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] niet zodanig ernstig is dat het bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend bij de realisering van de woningen. De Afdeling merkt daarbij op dat wat er ook zij van het verschil tussen het schetsontwerp en het vastgestelde en goedgekeurde plan in deze procedure slechts de aanvaardbaarheid van het plan ter beoordeling staat. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat de afstand tussen de woning van [appellanten sub 2] en het meest nabij gelegen bouwvlak van Oeverrijk ruim 20 meter bedraagt, dat tussen de woning en het bouwvlak een tuin en watergang zijn gelegen en dat ingevolge het plan binnen de bouwvlakken in de omgeving de maximaal toegelaten goot- en nokhoogte respectievelijk 6 m en 9,5 m bedragen. Nu in de directe omgeving van het plangebied woningen voorkomen met een goothoogte van 6 of 7 m, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd omtrent de bouwhoogte geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij het bepalen van de bouwhoogte aansluiting is gezocht bij de hoogte van de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Wat de wens van [appellanten sub 2] betreft om tussen Oeverrijk en 's-Gravenpark in een substantiële groenstrook met een sloot van minimaal 7 m te voorzien, hetgeen in hun visie ook de waterhuishouding in het gebied, in bijzonder de waterbergingscapaciteit, ten goede zou komen, overweegt de Afdeling dat de raad er op heeft gewezen dat in verband met de wijze van verkaveling van Oeverrijk het niet mogelijk is een sloot van dergelijke afmetingen en een groenstrook te realiseren. In het plan is door middel van de bestemming "Water" een strook van 5 tot 6 m breed bestemd als watergang. Blijkens de plantoelichting heeft over de wijze waarop water in het gebied wordt ingepast overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard plaatsgevonden, is het ontwerpplan aan het Hoogheemraadschap voorgelegd en is in samenwerking met het Hoogheemraadschap een waterparagraaf tot stand gekomen, die is opgenomen in de plantoelichting. Hieruit is niet gebleken dat de door [appellanten sub 2] gewenste maatregelen voor de waterhuishouding noodzakelijk dan wel wenselijk zijn. Nu de stelling van [appellanten sub 2] op dit punt verder summier is gemotiveerd, kan ook hierin geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid het plan ook op dit punt heeft kunnen goedkeuren. 2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond. 2.9. [appellante sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" binnen een straal van 30 m van haar bedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 2] te [plaats]. Zij voert daartoe aan dat is miskend dat niet wordt voldaan aan de afstanden die zijn opgenomen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure), omdat de wijk Oeverrijk moet worden getypeerd als een rustige woonwijk. Zij vreest dat realisering van de woningbouwlocatie Oeverrijk binnen een straal van 30 m van haar bedrijf zal leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering in bijzonder in relatie tot de geluidsemissie van haar bedrijf en betoogt dat de raad en het college hier ten onrechte geen deugdelijk onderzoek naar hebben verricht. Ter onderbouwing van haar bezwaren heeft [appellante sub 1] een rapport overgelegd van een akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door LBP Lichtveld Buis & Partners, dat dateert van 19 mei 2008. 2.10. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden direct gelegen achter de nu reeds bestaande bebouwing aan de Kanaalweg, waarvoor in het plan de mogelijkheid voor het oprichten van nieuwe woonbebouwing is opgenomen, deel gaan uitmaken van het gebied rond de Kanaalweg, dat getypeerd kan worden als gemengd gebied met bedrijvigheid, zoals omschreven in de bij het plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Daarbinnen kan met inachtneming van de VNG-brochure woningbouw worden gerealiseerd op 30 meter afstand van categorie 2 bedrijven, waarbij nog een correctie voor het (hier bepalende) milieuaspect geluid met één afstandsstap tot 10 meter mogelijk is. Nu in het plan een afstand van 20 m als dichtstbijzijnde afstand wordt aangehouden, wordt aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand volgens de raad voldaan. Het college is de raad in dit standpunt gevolgd. Hoewel ter zitting is aangegeven dat de nieuwe woonwijk "Oeverrijk" op zich gekenmerkt kan worden als een rustige woonwijk als omschreven in de VNG-brochure, is het volgens het college redelijk om in dit geval een kortere afstand dan de in de brochure indicatief aangegeven afstand van 30 meter tot de betrokken nieuwe woningen aan te houden. Daartoe is van belang geacht dat Capelle aan den IJssel is aan te merken als verstedelijkt gebied, dat met het plangebied wordt aangesloten op gemengd gebied, dat de bedrijven aan de Kanaalweg slechts beperkte hinder veroorzaken, terwijl er ook omgevingsgeluid is van de omliggende wegen. 2.11. Het plan maakt de bouw van woningen mogelijk op een afstand van ongeveer 20 meter van de perceelsgrens van het bedrijf van [appellante sub 1]. Het bedrijf behoort ingevolge de aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten ten grondslag liggende VNG-brochure tot de categorie 2 bedrijven. 2.12. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieufactoren geur, gevaar en geluid uit te sluiten of althans tot een aanvaarbaar niveau te beperken. De afstanden die de brochure aanbeveelt gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Voor categorie 2 bedrijven wordt in de brochure een afstand van 30 m aanbevolen. 2.13. Verder staat in de VNG-brochure dat rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken in het plangebied en de omgeving. In de brochure wordt het omgevingstype rustige woonwijk omschreven als: "woonwijk volgens het principe van functiescheiding. De woonwijk heeft weinig verkeer en er zijn praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. De woonvlekken zijn vrijwel geheel gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. "Onder gemengd gebied wordt in de brochure verstaan: "gebied met een zekere mate van functiemenging: verkeerswegen zijn geïntegreerd in woonstraten en winkelstraten. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, winkel-, werk- en verkeersgebieden." 2.14. Volgens de VNG-brochure is bij het omgevingstype gemengd gebied een correctie van één afstandsstap lager mogelijk voor het aspect geluid. Dit betekent dat in gemengd gebied een afstand van 10 m kan worden aangehouden tussen een categorie 2 bedrijf en in het gemengde gebied gelegen woningen. 2.15. De Afdeling stelt vast dat de raad zich bij het bepalen van de vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in acht te nemen afstanden van de nieuw op te richten woonbebouwing tot de bestaande (bedrijfs)bebouwing heeft gebaseerd op de in de VNG-brochure daartoe aanbevolen afstanden. De in de VNG-brochure neergelegde systematiek brengt mee dat indien de gewenste planologische invulling van een plangebied of een deel daarvan een rustige woonwijk zonder functiemenging betreft, in beginsel een afstand van 30 meter in acht moet worden genomen tussen de nieuw voorziene woonbebouwing en categorie 2 bedrijven. Daarbij is een correctie met één afstandsstap lager voor het milieuaspect geluid niet aan de orde. Gelet op de overwegende woonbebouwing in de te realiseren wijk Oeverrijk, het feit dat de wijk ruim is opgezet in een setting met veel groen en water en het feit dat deze woonbebouwing door een watergang is gescheiden van het gemengde gebied met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" met bedrijvigheid en woonfuncties aan weerszijden van de Kanaalweg is de Afdeling van oordeel dat het college in navolging van de raad de met het plan mogelijk gemaakte wijk Oeverrijk, dan wel het oostelijk deel daarvan ten onrechte heeft gekarakteriseerd als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Nu het college bij zijn besluit is uitgegaan van een onjuiste typering, ontvalt ook de grondslag om vanwege de typering van het gebied als gemengd gebied de in acht te nemen afstanden op grond van de brochure met één afstandsstap te corrigeren. Mitsdien heeft het college in navolging van de raad een onjuist uitgangspunt gehanteerd wat betreft de tussen de woningen en de bedrijven aan te houden afstanden en wat betreft de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van het bedrijf van [appellante sub 1] 2.16. Het vorenoverwogene laat onverlet dat de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief zijn en dat afwijking hiervan in verband met de specifieke omstandigheden van het betrokken gebied mogelijk is met dien verstande dat een afwijking zorgvuldig dient te zijn voorbereid en deugdelijk gemotiveerd. Het college heeft in het bestreden besluit van groot belang geacht dat er een beperkte hinder van de bedrijven aan de Kanaalweg uitgaat. Zoals [appellante sub 1] evenwel heeft betoogd, heeft er voor het nemen van het bestreden besluit geen akoestisch onderzoek plaatsgevonden dat inzicht geeft in de aard en omvang van de voor de nieuwbouw te verwachten geluidsbelasting die uitgaat van het bedrijf van [appellante sub 1] Ook anderszins heeft het college zijn standpunt daarover niet inzichtelijk gemaakt. Door [appellante sub 1] is een akoestisch rapport, d.d. 19 mei 2008, van Lichtveld, Buis & Partners overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft de raad alsnog een door adviesbureau Peutz opgesteld akoestisch rapport van 19 september 2008 in geding gebracht. In beide rapporten is onderzocht of aan de van toepassing zijnde geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, waar, aldus de rapporten, het bedrijf sinds 1 januari 2008 onder valt, wordt voldaan. In de rapporten is geconcludeerd dat uit de resultaten van de onderzoeken die hebben plaatsgevonden is gebleken dat ten gevolge van het bedrijf ter hoogte van zowel de in de omgeving al bestaande woningen als de met het plan mogelijk gemaakte nieuwbouwwoningen de grenswaarden voor geluid uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer worden overschreden. Hierbij tekent de Afdeling nog aan dat ter zitting niet is komen vast te staan of de in de deskundigenrapporten voorgestelde maatregelen die moeten worden getroffen voor de bestaande woningen wel toereikend zijn om aan de grenswaarden te voldoen, zodat nader onderzoek daarnaar noodzakelijk is. 2.17. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" binnen een straal van 30 m van haar bedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 2] te [plaats], niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 en artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. 2.18. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond; II. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond; III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 november 2007 voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" binnen een straal van 30 m van het bedrijf van [appellante sub 1] dat is gevestigd aan de [locatie 2] te [woonplaats]; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de goedkeuring voor zover die is vernietigd; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 889,00 (zegge: achthonderdnegenentachtig euro), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellante sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten w.g. Ouwehand Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008 224. |