Oratie Karin Bijsterveld: "Hoe de auto een plaats werd om tot rust te komen" Redactie, 21 december 2007 Onder de titel "Weg van geluid" hield Karin Bijsterveld op 7 december 2007 haar oratie aan de Universiteit van Maastricht. De oratie werd uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur aan de Faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen. Mw Bijsterveld wil onderzoek uitvoeren naar andermans antropologie, naar de geschiedenis van de cultuurverkenningen die nodig zijn om technologie "in te laten voegen", zoals een auto invoegt op een snelweg. Wat dit betekent laat ze zien aan de hand van het voorbeeld "de autoradio". Aan het eind van haar oratie bekent mw. Bijsterveld "ik ben gewoon weg van geluid". Alle reden om aandacht aan haar oratie te besteden. De auto als akoestisch cocon Het lijkt volgens mw. Bijsterveld ironisch dat de auto door de autofabrikanten in hun reklames wordt voorgesteld als de plaats om tot rust te komen. Uit enquêtes blijkt dat Nederlanders juist het wegverkeer als de belangrijkste bron van geluidsoverlast beschouwen De gedachte dat een auto meer rust biedt dan een bibliotheek spot helemáál met onze intuïties. Voor velen is de auto tegenwoordig “een verlengstuk van de woonkamer: mensen komen er tot rust.” Voor wie de mobiele telefoon uitzet en zelf bepaalt wanneer hij belt, kan de auto het laatste bastion van privacy zijn. Mensen denken in de auto hun akoestische omgeving te kunnen beheersen. Automobilisten kunnen hun muziek hard zetten, vals meezingen en hun eigen soundtrack creëren zonder anderen te storen of afgeluisterd te worden. Thuis kan dit meestal niet. Mw. Bijsterveld vraagt zich af hoe de auto zich tot akoestisch cocon heeft kunnen ontwikkelen. Daarbij belicht zij drie invoegmomenten van de technologie van geluid in de auto: drie episodes in de ontwikkeling van de auto én van onze cultuur die de auto tot akoestisch cocon maakten. De autoradio in de stilsatande auto De autoradio werd voor het erest geïntroduceerd in de Verenigde Staten. In 1941 was al 30 procent van alle auto’s uitgerust met een autoradio. In Europa verliep dit proces veel trager, in 1966 was nog slechts 17 procent van het totaal aantal Europese auto’s met een autoradio uitgerust. De autoradio was vooral bedoeld om buiten de auto gehoord te worden. Tijdens picknicken bijvoorbeeld, of om indruk te maken op een leuk meisje. Tijdens rijden met een auto kon de autoradio maar moeizaam gebruikt worden. De versterkerbuizen van de radio konden kapot rammelen, de motor maakte meer lawaai dan de radio, en de radio-ontvangst werd ernstig gestoord door de elektromagnetische golven die vrijkwamen bij het ontstekingsproces in de bougies. Omdat de radio veel energie kostte, waren de batterijen bovendien binnen de kortste keren leeg. Het lawaai van de motor was toen geen probleem, maar volgens mw. Bijsterveld een symbool van kracht. Bovendien had men zorgen dat het geluid van de autoradio de bestuurders zou afleiden en ongelukken zou veroorzaken. Dit alles leidde ertoe dat het gebruik van de autoradio vooral in een stilstaande auto werd gepropageerd. De autoradio als stemmingsregelaar Slecht gehumeurd rijden werd beoordeeld als onveilig rijden. Een goed humeur was essentieel, en de autoradio bracht dat binnen bereik. Een nadeel van die autoradio was echter dat je mogelijke storingen van de motor van de auto niet meer kon horen aankomen. Autogeluid Onder druk van normen hiervoor werd het geluid buiten de auto steeds minder. Maar wat in de auto te horen valt, bepaalt de indruk van de kwaliteit van een auto. Het ruisen van de wind, de trillingen van de motor, het contactgeluid van de banden, het hydraulische systeem van de stuurbekrachtiging, het janken van de brandstofpomp wordt allemaal aangepakt door de auto-ontwerpers. Schakelaars, waarschuwingssignalen, richtingaanwijzers, het opengaan van de ramen, het dichtklappen van de deur, de motor van de ruitenwissers en het kraken van de leren bekleding moet allemaal het juiste geluid maken. BMW heeft dan ook meer dan 150 akoestisch ingenieurs in dienst. De cultuur van innovatie Bovenstaande innovaties lijken in een flits te gebeuren. Volgens mw. Bijsterveld zit er in zo een innovatieveel voorwerk zit. Haar stelling is dat een fabrikant die een technologische vernieuwing wil laten slagen goede antropologie moet bedrijven. Het bedrijf moet de gebruiken en symbolen van de cultuur waarin het de nieuwe technologie wil laten invoegen gedetailleerd kennen. Dat is niet gemakkelijk. De introductie van de Philips autoradio in de jaren dertig lukte, maar die van de Philips bandrecorder in de jaren vijftig werd niet het succes waarop de fabrikant hoopte. Philips bracht dit nieuwe audio apparaat als een manier om herinneringen te verzamelen, zoals foto's in een album, maar had zich volgens Bijsterveld niet verdiept in de cultuur van het bewaren, terugvinden en uitwisselen van tastbare herinneringen in familieverband. Bron:Oratie Bijsterveld |