Raad van State over vermeende partijdigheid onderzoeksbureau

Redactie, 29 november 2008

De Raad van State heeft uitspraak gedaan over de afwijzing door de minister van Verkeer en Waterstaat van het verzoek om schadevergoeding vanwege de aanleg van de Betuweroute. Een inwoner van Heerde had hierom verzocht. Hij stelt schade te hebben geleden doordat de Betuweroute en een rangeerterrein - het zogenoemde Container Uitwissel Punt (CUP) -in de buurt van zijn woonboerderijen en kookhuis aan de Eimerensestraat in Heerde zijn aangelegd. Hierdoor ondervindt hij geluidsoverlast, waardoor de waarde van zijn woonboerderijen en kookhuis is gedaald, aldus de inwoner. De minister van Verkeer en Waterstaat bestrijdt dat er toename van geluidsoverlast is door de komst van de Betuweroute en het CUP. Daarom heeft hij het verzoek afgewezen. De inwoner is het daar niet mee eens en komt in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank in Zutphen heeft in februari van het jaar 2008 een eerder beroep van de inwoner ongegrond verklaard. De zaak is op 14 oktober 2008 op zitting behandeld.

Schade door geluidshinder CUP

De appellant stelt schade te hebben geleden in de vorm van - voor zover thans van belang - waardevermindering van zijn percelen, twee woonboerderij met oprit, erf, tuin en boomgaard en een kookhuis. De waardevermindering is volgens hem het gevolg van geluidhinder wegens de aanleg van de Betuweroute alsmede de aanleg van een rangeerterrein, het zogenoemde Container Uitwissel Punt (hierna: CUP).

De minister heeft, in afwijking van het door de schadecommissie Betuweroute uitgebrachte advies, eerder het verzoek afgewezen om schadevergoeding afgewezen door geluidhinder ten gevolge van de aanleg van het CUP. De rechter heeft zich hierbij aangesloten.

Onderzoek AEA Technology Rail

Bij het hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het onderzoek van AEA Technology Rail B.V. van 16 mei 2006. Nu deze organisatie door de minister is aangezocht en betaald, kan dit onderzoek niet als onpartijdig worden aangemerkt en had de rechtbank daaraan voorbij moeten gaan, aldus [appellant].

Dit betoog faalt volgens de Raad van State. Het enkele feit dat de minister AEA Technology Rail B.V. heeft aangezocht en betaald om onderzoek te verrichten naar geluidhinder, is onvoldoende voor het oordeel dat dit onderzoek niet als onpartijdig kan worden aangemerkt. [appellant] heeft ook overigens geen omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de rechtbank tot het oordeel noopten dat de minister het onderzoek niet mede aan de besluitvorming ten aanzien van het verzoek ten grondslag heeft mogen leggen.


Hieronder de volledige tekst van de uitspraak:

LJN BG5318, Raad van State, 200802109/1 Datum uitspraak: 26-11-2008 Datum publicatie: 26-11-2008 Rechtsgebied: Bestuursrecht overig Soort procedure: Hoger beroep Zaaknummers: 200802109/1 Inhoudsindicatie: Bij besluit van 18 mei 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) een verzoekom schadevergoeding van [appellant] in verband met het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute van 26 november 1996, onderdeel B4, deeltracé Echteld-Elst (hierna: Tracébesluit I) en het Tracébesluit Betuweroute 1998-2 van 10 mei 1999 (hierna: Tracébesluit II) afgewezen.

Uitspraak
200802109/1. Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 februari 2008 in zaak nr. 07/898 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) een verzoek om schadevergoeding van [appellant] in verband met het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute van 26 november 1996, onderdeel B4, deeltracé Echteld-Elst (hierna: Tracébesluit I) en het Tracébesluit Betuweroute 1998-2 van 10 mei 1999 (hierna: Tracébesluit II) afgewezen.

Bij besluit van 17 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 februari 2008, verzonden op 21 februari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegendeze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Volgens artikel 2 van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, nr. 189; hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, kent de minister op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute, alsmede hieruit voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. [appellant] stelt schadete hebben geleden in de vorm van - voor zover thans van belang - waardevermindering van zijn percelen [locatie 1] (woonboerderij met oprit, erf, tuin en boomgaard) en [locatie 2] (woonboerderij en kookhuis). De waardevermindering is volgens hem het gevolg van geluidhinder wegens de aanleg van de Betuweroute alsmede de aanleg van een rangeerterrein, het zogenoemde Container Uitwissel Punt (hierna: CUP).

2.3. De minister heeft bij besluit van 18 mei 2006 het verzoek afgewezen voor zover dit ziet op vergoeding van schade wegens waardedaling van de percelen van [appellant] ten gevolge van de aanleg van de Betuweroute. De minister heeft, in afwijking van het door de schadecommissie Betuweroute uitgebrachte advies, eveneens het verzoek afgewezen voor zover dit ziet op vergoeding van schade veroorzaakt door geluidhinder ten gevolge van de aanleg van het CUP.

In de beslissing op bezwaar van 17 april 2007 heeft de minister de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Voor de gronden van die beslissing heeft hij verwezen naar het advies van de bezwaarcommissie van 27 maart 2007. In dit advies is gesteld dat de bezwaren van [appellant] alleen zijn gericht tegen de weigering een vergoeding toe te kennen voor door het CUP veroorzaakte schade en niet zien op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade veroorzaakt door de aanleg van de Betuweroute. In dit advies is voorts gesteld dat [appellant] ten gevolge van het Tracébesluit II, dat voorziet in de aanleg van het CUP, niet in een planologisch nadeliger situatie terecht is gekomen. Door AEA Technology Rail B.V. verricht aanvullend onderzoek naar maximale geluidniveaus ondersteunt deze conclusie, aldus de minister.

2.4. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat [appellant] ook bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek, voor zover dit ziet op vergoeding van schade veroorzaakt door de aanleg van de Betuweroute. De minister heeft volgens de rechtbank echter op goede gronden hiervoor geen schadevergoeding toegekend. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de minister eveneens op goede gronden heeft geweigerd schadevergoeding toe te kennen wegens de aanleg van het CUP.

2.5. De Afdeling oordeelt ambtshalve dat [appellant] in zijn tegen het besluit van 18 mei 2006 ingediende bezwaarschrift geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van vergoeding van schade als gevolg van de aanleg van de Betuweroute. De bezwaren van [appellant] waren slechts gericht tegen de weigering de schade wegens toegenomen geluidbelasting ten gevolge van het CUP te vergoeden. In zijn bezwaarschrift betoogt hij dat de schadecommissie Betuweroute heeft vastgesteld dat de geluidbelasting van de Betuweroute ter plaatse niet zodanig is dat de door hem gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt, maar de commissie Betuweroute wel heeft vastgesteld dat de schade wegens geluidhinder ten gevolge van de aanleg van het CUP wel zodanig is dat deze voor vergoeding in aanmerking behoort te komen. Vervolgens geeft hij aan waarom de minister deze conclusie behoort over te nemen. Anders dan de rechtbank in 4.11 heeft aangenomen heeft [appellant] de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 oktober 2005 in zijn bezwaarschrift slechts vermeld bij de bestrijding van het beroep dat de minister op die uitspraak had gedaan in het kader van de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding voor de geluidbelasting van het CUP, er er geen argument aan ontleend ten betoge dat hem ook ten aanzien vande geluidbelasting van de Betuweroute schadevergoeding toekomt. De minister heeft bij de heroverweging, die plaats dient te vinden op de grondslag van het bezwaar, het verzoek om vergoeding van schade wegens waardedaling van de percelen ten gevolge van de aanleg van de Betuweroute derhalve terecht niet opnieuw beoordeeld. De rechtbank had een beroep van [appellant] voor zover gericht tegen dit onderdeel reeds hierom ongegrond moeten verklaren.

2.6. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen zojuist in 2.5. is overwogen, beperkt tot hetgeen [appellant] heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij ten gevolge van de aanleg van het CUP niet in een nadeliger positie is geraakt. [appellant] betoogt dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het onderzoek van AEA Technology Rail B.V. van 16 mei 2006. Nu deze organisatie door de minister is aangezocht en betaald, kan dit onderzoek niet als onpartijdig worden aangemerkt en had de rechtbank daaraan voorbij moeten gaan, aldus [appellant].

2.6.1. Dit betoog faalt. Het enkele feit dat de minister AEA Technology Rail B.V. heeft aangezocht en betaald om onderzoek te verrichten naar geluidhinder, is onvoldoende voor het oordeel dat dit onderzoek niet als onpartijdig kan worden aangemerkt. [appellant] heeft ook overigens geen omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de rechtbank tot het oordeel noopten dat de minister het onderzoek niet mede aan de besluitvorming ten aanzien van het verzoek ten grondslag heeft mogen leggen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr.P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008

299.

 

Google

 

home...