Raad van State: Geluidskaarten Awacs hoeven niet openbaar De Telegraaf, 6 juni 2007 Volgens een artikel in De Telegraaf hoeft het ministerie van Defensie de geluidscontouren van vluchten van radarvliegtuigen van Awacs boven Limburg niet openbaar te maken. Dat heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni uitgesproken.
Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak gaat het om een NAVO-geheim. De Vereniging Stop Awacs had geeist dat de kaarten openbaar werden, om deze te kunnen controleren, op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Raad van State vindt de belangen van de inwoners van Schinveld en Brunssum die last hebben van het vliegtuiglawaai in dit kader „niet van belang”. Het gaat volgens de Raad om een bijzonder belang voor de omwonenden en de Wob biedt geen mogelijkheid voor openbaarmaking aan slechts de verzoeker wegens diens specifieke eigenbelang. Wel belangrijk zijn volgens de Raad in dit verband „de veiligheid van de Staat en de betrekkingen van Nederland met de NAVO en haar lidstaten”. Bronnen: De Telegraaf, Website Raad van State Hieronder de volledige tekst van de uitspraak:
Zaaknummer: 200607655/1
200607655/1. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2005 heeft de Minister van Defensie (hierna: de Minister), voor zover thans van belang, geweigerd de invoergegevens, behorende bij de geluidbelastingkaarten van het gebied rond het vliegveld Geilenkirchen met nummer 790712142831, van juli 1979, en met nummer 800509133427, van mei 1980, openbaar te maken. Bij besluit van 29 juli 2005 heeft de Minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 februari 2005, onder aanvulling van de motivering daarvan, gehandhaafd. Bij uitspraak van 8 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 december 2006 heeft appellante de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, ambtenaar in dienst van het Ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties. 2.2. Bij brief van 28 december 2004 heeft appellante de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzocht om openbaarmaking van de geluidbelastingkaarten met de nummers 790712142831 en 800509133427 en de bijbehorende invoergegevens hiervan. Wat betreft het verzoek om de bij de geluidbelastingkaarten behorende invoergegevens, alsmede de geluidbelastingkaart met nummer 800509133427, heeft deze minister het verzoek naar de Minister doorgezonden. Aan het in de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit heeft de Minister ten grondslag gelegd dat de veiligheid van de Staat en de betrekkingen van Nederland met de NAVO en haar lidstaten zich tegen openbaarmaking van de verzochte gegevens verzetten. De geluidbelastingkaart met nummer 800509133427 heeft de Minister aan appellante verstrekt. 2.3. Appellante klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Minister mocht weigeren de andere gevraagde gegevens openbaar te maken, heeft miskend dat de geoefendheid van de vliegers verondersteld mag worden, de informatie daarover eenvoudig op andere wijze is te achterhalen en derhalve openbaarmaking van de gegevens, dan wel een gedeelte daarvan, geen gevaar vormt voor de veiligheid van de Staat en de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties niet kan schaden. Voorts heeft zij volgens appellante aldus miskend dat de gevraagde gegevens dateren van 1979 en 1980, toen de vliegbasis nog niet operationeel was en deze daarom niet actueel zijn en dat de door haar behartigde belangen van omwonenden met openbaarmaking van de gevraagde gegevens gemoeid zijn. 2.3.1. Dit betoog faalt. Openbaarmaking krachtens de Wob dient uitsluitend het vooronderstelde publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Aangezien de Wob geen mogelijkheid biedt voor bekendmaking aan slechts de verzoeker wegens diens specifieke belang, heeft de rechtbank de door appellante gestelde bijzondere belangen van omwonenden voor de beoordeling van het bestreden besluit terecht niet van belang geacht. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis te hebben genomen van de niet aan appellante verstrekte documenten, wordt overwogen dat de Minister de veiligheid van de Staat en de betrekkingen van Nederland met de NAVO en haar lidstaten terecht gemoeid heeft geacht met de in die documenten neergelegde gegevens die, anders dan appellante stelt, niet iedere actualiteit ontberen. Dat de gegevens dateren van 1979 en 1980 en het militaire luchtverkeer, zoals de Minister ter zitting heeft verklaard, in de loop der tijd fluctueert, leidt niet tot een ander oordeel. Voorts kan ook de stelling van appellante dat de gegevens eenvoudig op andere wijze te achterhalen zijn, wat hier ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat de Minister openbaarmaking ten onrechte heeft geweigerd, dan wel niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren op de voet van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. 2.4. Gelet op het vorenstaande, is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding 3. Beslissing
|