In onderstaande uitspraak van de Raad van State wordt een slepende zaak behandeld van een bewoner die last heeft van 's nachts af- en aanrijdende bussen. In het akoestisch onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de bussen 15 km/uur rijden, en daarop zijn de nadere eisen voor de inrichting gebaseerd.
De Raad van State is van mening dat de gemeente onvoldoende heeft
onderzocht of er redenen zijn om terzake van de overtreding van de van
toepassing zijnde piekgeluidgrenswaarde van 61 dB(A) handhavend op te treden.
Intussen is de bewoner 4 jaar verder... het eerste besluit van de gemeente om niet te handhaven dateert van oktober 2002.
Zaaknummer: 200509048/1
Publicatie datum: woensdag 14 juni 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
--------------------------------------------------------------------------------
200509048/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft verweerder het verzoek van appellant om
toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de
inrichtingen op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2003 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar
gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en na heroverweging
besloten om het besluit van 11 oktober 2002 te handhaven.
Bij uitspraak van 4 februari 2004, no. 200305711/1, heeft de Afdeling het
tegen dit besluit ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de bestreden
beslissing op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de
inrichting van de Busmaatschappij BBA en verweerder opgedragen met inachtneming
van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 2 maart 2004 heeft verweerder naar aanleiding van de
uitspraak van de Afdeling opnieuw de bezwaren van appellant voor zover
betrekking hebbende op de inrichting van de Busmaatschappij BBA ongegrond
verklaard en na heroverweging besloten om het besluit van 11 oktober 2002 te
handhaven.
Bij uitspraak van 22 september 2004, no. 200402960/1, heeft de Afdeling het
tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing
op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 29 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft
verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling opnieuw de bezwaren
van appellant voor zover betrekking hebbende op de inrichting van de
Busmaatschappij BBA ongegrond verklaard en na heroverweging besloten het om het
besluit van 11 oktober 2002 te handhaven.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad
van State ingekomen op 28 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant.
Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2006, waar
appellant in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder,
vertegenwoordigd door D.M.C. van Veen, ambtenaar van de gemeente, zijn
verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb
en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking
getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten
doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.2. Verweerder heeft het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 oktober
2002 ongegrond verklaard, omdat de geluidhinder veroorzaakt door het 's nachts
af- en aanrijden van de bussen van de Busmaatschappij BBA, waarover appellant in
het verzoek om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen heeft
geklaagd, naar zijn oordeel is gelegaliseerd. Verweerder heeft in dit verband
gewezen op de omstandigheid dat op grond van de bij besluit van 10 juni 2004
gestelde nadere eisen krachtens het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen
milieubeheer (hierna: het Besluit), de in voorschrift 1.1.1 opgenomen
piekgeluidgrenswaarde van 60 dB(A) gedurende de nachtperiode is verhoogd tot 61
dB(A). Volgens verweerder volgt uit het akoestisch rapport van Greten Raadgevend
Ingenieurs van 1 maart 2004 dat aan de thans van toepassing zijnde
piekgeluidgrenswaarde van 61 dB(A) gedurende de nachtperiode kan worden voldaan,
indien bij het inrijden van de bussen, conform de gestelde nadere eisen, een
maximum snelheid van 15 kilometer per uur in acht wordt genomen.
2.2.1. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn
handhavingsverzoek ten onrechte is afgewezen. Het akoestisch rapport van 1 maart
2004 is volgens hem ondeugdelijk en toont niet aan dat de thans van toepassing
zijnde piekgeluidgrenswaarde van 61 dB(A) gedurende de nachtperiode niet wordt
overschreden.
2.2.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2004, no. 200305711/1,
volgt dat vanwege het 's nachts aan- en afrijden van de bussen van
busmaatschappij BBA sprake was van een overtreding van de in voorschrift 1.1.1
opgenomen piekgeluidgrenswaarde van 60 dB(A) gedurende de nachtperiode.
Verweerder heeft niet vastgesteld in hoeverre de feitelijke situatie ter plaatse
van de inrichting in overeenstemming is met de in het akoestisch rapport van
Greten Raadgevend Ingenieurs van 1 maart 2004 geschetste situatie dat bij het
inrijden van de bussen een maximum snelheid van 15 kilometer per uur in acht
wordt genomen. Uit onder meer het akoestisch rapport van Greten Raadgevend
Ingenieurs van 30 januari 2004 volgt dat de thans van toepassing zijnde
piekgeluidgrenswaarde van 61 dB(A) gedurende de nachtperiode wordt overschreden
wanneer bij het inrijden van de bussen een snelheid van ongeveer 20 kilometer
per uur of meer wordt aangehouden. Gezien de stukken en het verhandelde ter
zitting lijkt deze situatie zich feitelijk voor te doen. Onder deze
omstandigheden staat onvoldoende vast dat de geluidhinder veroorzaakt door het
's nachts af- en aanrijden van de bussen van de busmaatschappij BBA ten volle is
gelegaliseerd. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of er redenen zijn om
terzake van de overtreding van de van toepassing zijnde piekgeluidgrenswaarde
van 61 dB(A) handhavend op te treden.
Gezien het vorenstaande kan de aan de bestreden beslissing op bezwaar ten
grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig, en de daarin neergelegde
motivering niet toereikend worden geacht. De bestreden beslissing op bezwaar is
in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te
worden vernietigd. In verband hiermee behoeft het beroep geen verdere
bespreking. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met
inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden
veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van
Reusel-De Mierden van 29 september 2005;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden
op binnen 4 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan
een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te
maken;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De
Mierden tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het
beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 671,57 (zegge:
zeshonderdeenenzeventig euro en zevenenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot
€ 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand; het dient door de gemeente Reusel-De Mierden aan appellant onder
vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Reusel-De Mierden aan appellant het door hem voor
de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00
(zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr.
H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid
van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006