Raad van State, 30 november 2005
Op 30 november 2005 deed de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak over het beroep dat de Vereniging Natuur en Milieu Flevoland heeft ingediend tegen het uitblijven van een beslissing van de staatssecretarissen van Verkeer en Waterstaat en VROM met betrekking tot luchtvaartterrein Lelystad. In november 2001 hebben de staatssecretarissen beslissingen genomen over de zogenoemde aanwijzing van het luchtvaartterrein Lelystad. Met een aanwijzingsbesluit wordt onder meer de geluidszone vastgelegd. De vereniging heeft hier destijds bewaren tegen ingediend, die de staatssecretarissen ongegrond hebben verklaard. In een uitspraak van 5 november 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze beslissing van de staatssecretarissen op de bezwaren vernietigd en de staatssecretarissen opgedragen binnen een bepaalde termijn een nieuwe beslissing te nemen. Tot nu toe hebben zij dat niet gedaan, omdat eerst een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Dat kost tijd en de termijn waarbinnen de staatssecretarissen een nieuwe beslissing moeten nemen is volgens hen te kort. De vereniging verzoekt de Afdeling bestuursrechtspraak om de staatssecretarissen te dwingen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing te nemen.
Volgens de uitspraak moet het besluit uiterlijk 1 augustus 2006 zijn genomen,
op straffe van een dwangslom van maximaal 10.000. Hieronder de volledige tekst
van de uitspraak.
Bij besluit van gelijke datum, kenmerk M426, heeft verweerder sub 2, in overeenstemming met verweerder sub 1, toepassing gegeven aan artikel 26 van de Luchtvaartwet in samenhang met artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het luchtvaartterrein Lelystad (hierna: het RO-besluit).
Tegen deze besluiten zijn bezwaren als bedoeld in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ingediend.
Bij besluit van 11 juli 2002, no. DGL/02.421098, hebben verweerders beslist op deze bezwaren.
Bij uitspraak van 5 november 2003, no. 200204636/1, heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar inzake het A-besluit en het RO-besluit vernietigd.
Op 16 juni 2004 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Bij uitspraak van 26 juli 2004, no. 200404980/2, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerders opgedragen om voor 25 augustus 2004 alsnog een besluit te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken.
Bij besluit van 23 augustus 2004, no. HDJZ/LUV/2004-2077, hebben verweerders opnieuw beslist op deze bezwaren.
Bij uitspraak van 4 mei 2005, no. 200408054/1, heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar inzake het A-besluit en het RO-besluit vernietigd.
Bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad ingekomen op 17 augustus 2005, heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder sub 1 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 oktober 2005 heeft verweerder sub 1 een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I.W. Neleman, advocaat te Den Haag, en mr. D. Bres, medewerker van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante stelt in beroep dat verweerders ten onrechte niet tijdig een beslissing op bezwaar hebben genomen. Zij verzoekt de Afdeling verweerders op te dragen binnen een termijn van zes weken te beslissen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken. Voorts verzoekt appellante de Afdeling een dwangsom te verbinden aan deze termijn.
2.2. Gelet op het feit dat de nieuwe beslissing op bezwaar eerst kan worden genomen nadat een milieueffectrapportage is opgesteld, en deze procedure een klein jaar in beslag neemt, is het niet mogelijk binnen de daarvoor gestelde termijn een beslissing op bezwaar te nemen, aldus verweerders.
2.3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het bezwaar of beroep, indien dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, terwijl ingevolge het derde lid van dit artikel het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend. In het licht van het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan op het bezwaarschrift te beslissen binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen 10 weken na de verzenddatum van de uitspraak waarbij de beslissing op bezwaar is vernietigd, tenzij bij deze uitspraak een andere termijn is vermeld.
2.3.1. De termijn waarbinnen verweerders dienden te beslissen, welke na zes weken ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb is verdaagd met vier weken, is aangevangen op 5 mei 2005 en eindigde op 13 juli 2005.
2.3.2. Bij brief van 12 juli 2005 heeft verweerder sub 1 appellante laten weten dat de termijn overschreden zal worden in verband met het opstellen van een milieueffectrapportage.
2.3.3. Vast staat dat verweerders niet binnen de hiervoor bedoelde termijn hebben beslist op het bezwaarschrift van appellante.
2.3.4. Op 29 september 2005 is de 'Startnotitie m.e.r. Luchthaven Lelystad' ter inzage gelegd.
2.4. Zoals in overweging 2.3.3. is vastgesteld, hebben verweerders niet tijdig op het bezwaar van appellant beslist. Het beroep is derhalve gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Verweerders dienen alsnog een besluit te nemen.
2.4.1. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld wat een redelijke termijn is waarbinnen verweerders kunnen beslissen op het bezwaar.
2.4.2. Volgens appellante is het besluit van 9 november 2001 wegens het ontbreken van een milieueffectrapportage genomen in strijd met artikel 7:27 van de Wet milieubeheer en kan dit niet worden hersteld in de bezwaarfase. Appellante heeft daarom gesteld dat de beslistermijn kort kan zijn, aangezien het herroepen van het besluit in primo het enige mogelijke besluit is.
2.4.3. De Afdeling stelt evenwel vast dat bij de uitspraken van 5 november 2003 en 4 mei 2005 is volstaan met vernietiging van de beslissing op bezwaar. Uit deze omstandigheid kan worden afgeleid dat de Afdeling het in het onderhavige geval in beginsel niet onmogelijk heeft geoordeeld om in de bezwaarfase een gebrek als hier aan de orde te repareren.
2.4.4. Nu op 29 september 2005 de Startnotitie m.e.r. ter inzage is gelegd, gaat de Afdeling, mede gelet op het verhandelde ter zitting, ervan uit dat de m.e.r.-procedure voor 1 juli 2006 kan worden afgerond. Vervolgens is nog enige tijd nodig om de bezwaarfase af te ronden, zodat de Afdeling verweerders een termijn tot 1 augustus 2006 stelt om op het bezwaar te beslissen.
2.4.5. Tevens ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval en het verloop van deze procedure aanleiding om te bepalen dat verweerders een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Awb van 250 verbeuren voor iedere dag dat zij na 1 augustus 2006 geen besluit hebben genomen, met een maximum van 10.000.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van
een besluit;
III. draagt de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de
Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op
vσσr 1 augustus 2006 met inachtneming van deze uitspraak alsnog een besluit te
nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat zolang of indien de Staatssecretaris van Verkeer en
Waterstaat en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer niet voldoen aan het onder punt III gestelde, zij gezamenlijk aan
appellante een dwangsom verbeuren van 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)
per dag, met een maximum van 10.000,00 (zegge: tienduizend euro), voor iedere
dag dat het desbetreffende besluit niet is bekendgemaakt;
V. veroordeelt de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de
Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot
vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep
opgekomen proceskosten tot een bedrag van 80,50 (zegge: tachtig euro vijftig),
geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
het dient door de Staat der Nederlanden aan appellante onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar voor de
behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van 276,00
(zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
357-463.
Bron: website Raad van State, www.raadvanstate.nl