Arnaud Kok, april 2005
DGMR Verkeer en Milieu, Den Haag,
www.DGMR.nl 070-3503999
info@DGMR.nl
De laatste jaren is het toepassen van geluidsarme wegdekken in een stroomversnelling geraakt. Daarbij gaat de wegbeheerder ervan uit dat de verwachte reductie ook daadwerkelijk behaald wordt. In navolging van de stimuleringsregeling Stille Wegdekken wordt dan ook steeds meer vanuit het bestek een minimale geluidsreductie geëist. Deze reductie wordt dan gecontroleerd volgens de procedure productiecontrole geluid (PCG). Dit artikel gaat in op praktische problemen die zich voordoen bij het vaststellen van een reductie en het bijbehorende goed of afkeuren van een wegdek.
Conform de PCG-procedure wordt na oplevering van een wegvak een zogenaamde Close Proximity (CPX) meting uitgevoerd. De randvoorwaarden van een dergelijke meting zijn in een ISO-norm (ISO/CD 11819-2) vastgelegd. Bij een CPX-meting wordt het rolgeluid van een aantal vastgestelde banden over de lengte van het te controleren wegvak gemeten. Aangezien rolgeluid over het algemeen de dominante bron is van verkeerslawaai, kan met een dergelijke meting de akoestische eigenschappen van een wegdek worden bepaald. Voor een dergelijke meting wordt gebruik gemaakt van een CPX-aanhangwagen waarvan er in Nederland een aantal in gebruik zijn. Onderstaand is een foto 1 van een dergelijke aanhangwagen weergegeven. Tevens zijn in de rechterfoto de microfoonposities weergegeven. Deze microfoons zijn op zeer korte afstand van de band gemonteerd
Foto 1a en 1b De CPX-meetaanhangwagen en een detailfoto van de
microfoonposities.
Opgemerkt moet worden dat een meetwagen zonder omkapping geen negatieve
bijwerkingen heeft als gevolg van reflecties.
Te meten geluid door luchtstroming is ruim lager dan het band/wegdekgeluid.
Het grote voordeel van deze meetmethode is dat het emissieprofiel van een volledig wegvak wordt bemeten. Het grootste nadeel is dat officiële reducties zoals deze in CROW publicatie 200 en op www.stillerverkeer.nl zijn gepubliceerd niet op basis van CPX-metingen, maar op basis van Statistical Pass-By (SPB) metingen zijn vastgesteld. Bij een SPB-metingen worden individuele voertuigpassages van regulier verkeer gemeten. Dit gebeurt op vaste hoogte (5m) en afstand (7.5m) van het midden van de te meten rijbaan. De randvoorwaarden van een SPB-meting zijn ook in een ISO-norm opgenomen (ISO 11819-1). Erg belangrijk is bijvoorbeeld dat het wegdek tussen rijlijn en de microfoon eveneens (hetzelfde) asfalt is. De microfoon mag dus niet in de grasberm staan. Onderstaand is een foto van een SPB-meting weergegeven.
Foto 2 De meetopstelling voor een SPB-meting
Door VROM is een aantal jaren geleden een Stimuleringsregeling Stille Wegdekken uitgevoerd. Met deze regeling kon subsidie verkregen worden op de aanleg van stille wegdekken. Voorwaarde was wel dat de wegdekken voldeden aan akoestische eisen. Hiervoor is een procedure productiecontrole geluid (PCG) opgesteld. Hoewel er voor de stimuleringsregeling vrijwel geen opleveringsmetingen meer worden uitgevoerd wordt deze PCG-procedure nog wel steeds meer gebruikt. Inmiddels stellen wegbeheerders steeds vaker eisen aan een stil wegdek in het bestek, welke gecontroleerd dient te worden conform de PCG-procedure.
Bij de PCG-procedure wordt een wegdek in eerste instantie middels een CPX-metingen gecontroleerd. Om nu toch een vergelijking tussen het gemeten CPX-niveau en de vastgestelde reductie te bepalen wordt het gemeten CPX-niveau omgerekend naar een SPB-waarde. Hiervoor moet er een relatie bekend zijn tussen het CPX- en SPB-niveau. Deze relatie kan volgen uit een SPB-meting op hetzelfde wegvak, of er kan een relatie bekend zijn voor een product of productgroep. Over het algemeen zal er een bekende relatie voor product of productgroep gebruikt worden aangezien dit goedkoper is dan het uitvoeren van zowel een SPB- als een CPX meting. Wanneer op basis van deze gegevens blijkt dat er een onvoldoende reductie wordt behaald kan alsnog een SPB-meting worden uitgevoerd om de relatie CPX-SPB voor het onderhavige wegvak te bepalen. Er dient wel een CPX-niveau gebruikt te worden zoals deze is geregistreerd ter hoogte van de meetpositie en niet een gemiddelde van een wegvak.
Wanneer een wegdek wordt afgekeurd heeft dat vaak vervelende consequenties voor de wegenbouwer die er dan ook alles aan zal doen om het wegvak goed te keuren. Deze zal er dan over het algemeen voor kiezen om alsnog een SPB-meting uit te voeren. Uit de praktijk blijkt namelijk dat er behoorlijk grote verschillen tussen de relatie CPX-SPB voor hetzelfde wegdekproduct kan zijn. Zo treden er soms verschillen tussen de relatie CPX-SPB op van 2 dB(A). Zo zal er bijvoorbeeld met de ene relatie een reductie van 4.5 dB(A) worden berekend, waarmee het wegdek wordt goedgekeurd en met de andere relatie een reductie van 2.5 dB(A) en het wegdek wordt afgekeurd.
Naast het feit dat er zowel in de SPB als de CPX-meting een foutmarge zit (waardoor de foutmarge in de relatie vrij groot is) is ook een oorzaak van de verschillen dat het verschil tussen CPX en SPB niet per tertsband maar op dB(A)-niveau wordt bepaald. Het gemeten spectrum van een CPX meting is echter over het algemeen anders dan het spectrum dat bij een SPB-meting wordt gemeten. Oorzaken hiervoor zijn dat bij een CPX-meting een specifieke set banden wordt bemeten en bij de SPB meting spelen overdrachtseffecten een rol (geometrie SPB-meting is altijd identiek, waardoor er altijd vergelijkbare overdrachtseffecten zijn). Hierdoor kan bij een CPX meting een andere frequentie een dominante rol hebben dan bij een SPB meting. Reducties van wegdekken zijn ook sterk frequentie afhankelijk, dit varieert ook enigszins per wegdekproduct. Een variatie bij een dominante frequentie bij een CPX-meting heeft dan grotere effecten ten opzichte van een SPB-meting.
Als een wegvak op basis van een CPX-meting wordt goedgekeurd is er over het algemeen niets aan de hand. Wanneer op basis van deze meting echter blijkt dat er een onvoldoende reductie behaald wordt, heeft de aannemer wat uit te leggen. Deze is er veel aan gelegen om het wegvak alsnog goedgekeurd te krijgen. Een afgekeurd wegvak heeft vaak vervelende financiële consequenties en zet soms zelfs toekomstig gebruik van het type asfalt binnen een gemeente op het spel. De gemeente zelf wil ook graag een goedkeuring. Er moet subsidiegeld geïnd worden, het wegvak wordt veelal niet opnieuw opengebroken en men wil vaak het project afronden.
Vaak wordt er gekozen om een aanvullende meting uit te laten voeren. Dit gebeurd dan wel regelmatig in opdracht van de aannemer, omdat een gemeente hiervoor geen geld heeft gereserveerd en zich er ook niet verantwoordelijk voor voelt. De aannemer moet nu maar aantonen dat het goed is. Het gevolg is wel dat de tweede meting door een ander adviesbureau kan worden uitgevoerd. Een wegdek zal bij het ene akoestische adviesbureau niet voldoen. Na SPB-metingen door een tweede adviesbureau kan blijken dat het wegdek toch voldoet. Vervolgens heeft het eerste adviesbureau wat uit te leggen. Ook bestaat er door deze werkwijze (eerst CPX, dan SPB) de mogelijkheid om selectief een SPB-meetlocatie te kiezen.
De huidige PCG-methode is onnauwkeurig en verwarrend. Hoewel een wegdek aan SPB-eisen moet voldoen, wordt dit gecontroleerd middels een andere meetmethode. Mogelijke oplossingen zijn om de eisen aan CPX-niveaus te stellen of altijd naast de CPX- ook een SPB-meting uit te voeren en het verschil per tertsband te bepalen.