Ministerie van VROM, 21 juli 2004
In
een brief aan de Tweede Kamer gaat de staatssecretaris van VROM, van Geel, in op
de geluidsmetingen aan windturbines door de Natuurkundewinkel Groningen. Op 22 juli 2002 heeft de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer schriftelijke vragen beantwoord die het lid Waalkens en het toenmalige lid Witteveen stelden over «overlast in Oost-Groningen van Duitse windmolens» (nr. 2010209810). Deze vragen hadden met name betrekking op de hinder die bewoners van De Lethe (gemeente Bellingwedde) ondervinden van het aan de Duitse zijde van de landsgrens gelegen windturbinepark Brualermoor (ook wel Rhedermoor genoemd). Bij de beantwoording heeft hij de beoordeling van een rapport van de Natuurkundewinkel van de Rijksuniversiteit van Groningen over metingen aan de geluidbelasting van woningen in De Lethe opgeschort. Een belangrijke reden hiervoor was dat de Natuurkundewinkel een rapport over aanvullend onderzoek had aangekondigd. Toen dit aanvullend rapport in de loop van 2002 was verschenen, heeft dit geluidonderzoek veel aandacht van de media gekregen (klik hier voor het artikel in Geluidnieuws daarover). Reden hiervoor was uiteenlopende beoordeling van het onderzoek. Bepaalde tegenstanders van windenergie hebben er onder meer uit afgeleid, dat hoge windturbines onder alle omstandigheden meer geluid produceren dan uit de gangbare berekeningsmethoden volgt. Zij beroepen zich hierop bij de motivering van hun bezwaar tegen windturbineplannen op andere locaties in Nederland. Voorstanders van windenergie, waaronder enkele adviesbureaus die zijn gespecialiseerd in de berekening van geluidproductie door windturbines, hebben gesteld dat de Natuurkundewinkel niet geheel volgens de voorschriften heeft gemeten en dat de uitkomsten daardoor niet zouden kloppen. Deze situatie achtte ik schadelijk voor de uitvoering van het windenergiebeleid waarvoor ook een rijksdoelstelling is vastgelegd. Daarom hecht ik eraan, alsnog een beoordeling te geven over het in 2002 door de Natuurkundewinkel bij woningen in De Lethe uitgevoerde onderzoek. In de herfst van 2003 is door mijn departement een bijeenkomst belegd tussen de heer Van den Berg van de Natuurkundewinkel en enkele andere geluidhinderdeskundigen. Tijdens deze bijeenkomst is geconcludeerd dat de Natuurkundewinkel weliswaar op een licht van de voorschriften afwijkende manier metingen aan geluid heeft verricht, doch dat de daarbij gemeten waarden niet in twijfel worden getrokken. Mogelijk is er een afwijking van enkele dB(A). Het feit dat de Natuurkundewinkel geen metingen heeft kunnen verrichten in een situatie waarbij ondanks windaanbod het park Brualermoor werd stilgezet (dit behoort tot de voorgeschreven meetmethode), wil ik de Natuurkundewinkel niet aanrekenen, aangezien de eigenaar van het windturbinepark deze medewerking weigerde. Verder is geconcludeerd dat deze geluidbelasting door de bewoners van De Lethe als hinderlijk kan worden ervaren als gevolg van specifieke meteorologische omstandigheden die daar ter plekke ’s nachts regelmatig optreden: geen wind tussen 0 en 10 meter hoogte en stevige wind op 100 meter hoogte. Hierdoor wordt de geluidproductie van de windturbines van Brualermoor niet gemaskeerd door achtergrondgeluid veroorzaakt door wind in bomen en struiken bij de woningen. Ook ander achtergrondgeluid ontbreekt ’s nachts in dit landelijke gebied. Deze conclusie houdt in, dat van hoge windturbines elders in Nederland niet zonder meer mag worden aangenomen dat ze voor evenveel geluidbelasting op waarnemershoogte zorgen als in De Lethe. Een onderzoek naar het windklimaat op de locatie van een gepland windpark is derhalve nodig om de geluidproductie en de beleving ervan goed te kunnen voorspellen.
|
Reactie op brief Van Geel door Frits
van den Berg, 19 augustus 2004 De brief van staatssecretaris Pieter van Geel is behalve een antwoord op kamervragen ook bedoeld om duidelijkheid te geven aan ‘het veld’. Ik hoop dat dat lukt. Met de brief in de hand lijkt het voor lagere overheden - het bevoegd gezag bij het vergunnen van windturbines - inderdaad makkelijker om aanvragers te eisen uit te gaan van de feitelijk optredende windsnelheden ‘s nachts. Voor exploitanten was het lastig dat (geplande) windturbines meer geluid zouden maken dan was voorzien en was het daarom wel prettig dat akoestische adviseurs beweerden dat wij niet volgens voorschriften zouden hebben gemeten en dat het bovendien om een zeldzaam verschijnsel zou gaan. Ook Van Geel’s brief echoot nog dat idee waar staat dat het om ‘specifieke meteorologische omstandigheden’ gaat, ondanks dat nachtelijke atmosferische stabiliteit een bekend, frequent en algemeen voorkomend meteorologisch verschijnsel is. Het wordt ons niet ‘aangerekend’ dat we niet geheel volgens de voorschriften hebben gewerkt, maar dat leidt niet tot de conclusie dat de voorschriften wellicht moet worden herzien als die onafhankelijke controle onmogelijk maken. Het is jammer dat de brief weinig precies is. Er wordt geconcludeerd dat per locatie onderzoek nodig is naar het ‘windklimaat op de locatie’. Maar wat is ‘windklimaat’? Op de gebruikelijke 10 m hoogte werd de wind altijd al onderzocht. Het was duidelijker geweest als er ‘op de ashoogte van de turbines’ aan was toegevoegd. Om de windsnelheid correct mee te nemen bij geluidsberekingen had de brief kunnen verwijzen naar mijn voorstel daartoe (zie Windturbines: een verschil van dag en nacht; G.P. van den Berg, Geluid, jaargang 27 nr. 1, 2004), maar dat wordt niet genoemd. Toch weer een brug te ver? Onwetendheid? Ook is het jammer dat de 300 meter grens uit het Besluit Voorzieningen en Installatie Milieubeheer niet wordt genoemd. Buiten die grens is nu helemaal geen onderzoek nodig, hoewel dus gebleken is dat daar wel de in het besluit genoemde grenswaarde (de Windnormcurve) overschreden kan worden. Een m.i. zeer belangrijk punt dat niet genoemd wordt is de vraag naar het impulskarakter van het geluid van windturbines. Daar worden irrelevante meningen over verkondigd door mensen, inclusief consultants, die het geluid van overdag kennen of van oudere, lage windturbines – in welke gevallen het inderdaad relatief zwak is. Bij de moderne hoge turbines is het echter, ook voor overheden die milieubescherming serieus willen nemen en voor exploitanten die willen kunnen waarmaken wat ze beloven, een aspect dat beslist om verder onderzoek vraagt omdat het ernstige hinder zou kunnen veroorzaken (zie Gezondheidseffecten tengevolge van het geluid van windturbines – een quick scan van de literatuur, notitie NWN 23-03-2004, Natuurkundewinkel RuG). Als dat genegeerd wordt kan het een groeiende maatschappelijke weerstand opwekken tegen windenergie waardoor de toch al achterlopende uitvoering van beleid nog meer kan vertragen. Het verschijnsel van de ’s nachts toegenomen dynamiek in het geluid kan verklaard worden op grond van de stroming rond de wieken (zie Do wind turbines produce significant low frequency sound levels?, G.P. van den Berg, proc. Low Frequency Noise and Vibration and its Control, Maastricht, 30 august - 1 september 2004), maar met een wetenschappelijke verklaring zijn we er nog niet. Een belangrijk probleem bij eventueel impulsgeluid is dat de regelgeving op subjectieve waarneming berust of zelfs op de mening van de adviseur die door de exploitant wordt betaald (waarbij nog komt dat die waarneming niet altijd relevant is, want niet bij stabiele omstandigheden). Waarbij zich de vraag voordoet wanneer je dan een geluid impulsachtig noemt. De brief is een voorzichtig stapje naar een correctere beoordeling van het geluid van windturbines, juist nu het belang daarvan toeneemt door de vele plannen voor windparken. Maar er is meer voor nodig – en gelukkig ook mogelijk – om het probleem van geluidhinder bij windturbines op te lossen. Onder andere een overheid (en windlobby) die het probleem erkent. |
Bron: Website http://parlando.sdu.nl