Redactie, 5 mei 2004
Een bewoner in Kapelle (Zeeland) heeft de gemeente verzocht om handhavend op te treden tegen ProRail, op grond van artikel 19 van het Besluit geluidhinder spoorwegen. Dit artikel, en de navolgende, gaat over de verplichtingen die samenhangen met een wijzigingen van spoorweg. Er kan niet tot wijziging van een spoorweg worden overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad, genomen naar aanleiding van een door de spoorwegexploitant aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een ingesteld onderzoek. De gemeenteraad moet dan binnen zes maanden nadat de resultaten van het onderzoek zijn verkregen, een besluit nemen over de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting die de spoorweg veroorzaakt de toelaatbare waarden te boven gaan.
De achtergrond van het verzoek van de bewoner is dat de treinintensiteiten op dit traject met 45% of meer zijn toegenomen, hetgeen samenhangt met de toename van het goederenvervoer vanuit de Sloehaven over de Zeeuwse lijn.
Het gemeentebestuur van Kapelle heeft zich niet bevoegd geacht op verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen te beslissen en heeft het verzoek op 27 augustus 2003 doorgezonden naar het ministerie van VROM. VROM heeft gesteld bevoegd te zijn om op het verzoek om handhaving te beslissen. Vaststaat dat VROM niet tijdig, binnen de in artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde termijn van vier weken, op het verzoek heeft beslist dan wel het verzoek heeft teruggestuurd naar de gemeente Kapelle.
De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State stelt dat ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. De Raad van State treft een voorlopige voorziening dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer binnen twee weken na verzending van deze uitspraak het verzoek om handhaving van verzoekster doorzendt naar de gemeente Kapelle.
Hieronder de volledige tekst van de uitspraak:
Zaaknummer: 200402132/1
Publicatie datum: woensdag 21 april 2004
Tegen: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
200402132/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81
van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 6 augustus 2003 verweerder verzocht krachtens de
Wet geluidhinder in samenhang met de Wet milieubeheer handhavingsmaatregelen te
treffen ten aanzien van het niet-naleven door de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid "Prorail" van de verplichtingen van artikel 19 van
het Besluit geluidhinder spoorwegen als gevolg waarvan door verzoekster
geluidhinder wordt ondervonden.
Bij brief van 26 januari 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het
uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij brief van 25 februari 2004, bij de arrondissementsrechtbank te Middelburg
ingekomen op 27 februari 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is met toepassing van artikel
6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar de Raad van State
doorgezonden, alwaar het is binnengekomen op 15 maart 2004.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2004, waar
verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, en
verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink, ir. D.G. de Gruijter en N. de
Bruijn, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te
Breda, en ir. J.J. van Willigenburg, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 148, tweede lid, van de Wet geluidhinder zijn met
betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde de
artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing.
Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een ieder aan
een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging
van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing,
verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van
belang, wordt de beschikking op een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid,
gedaan verzoek zo spoedig mogelijk gegeven, doch uiterlijk vier weken na de
datum waarop het verzoek is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke
voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
2.2. Het gemeentebestuur van Kapelle heeft zich niet bevoegd geacht op het door
verzoekster bij hem ingediende verzoek tot het treffen van
handhavingsmaatregelen te beslissen en heeft het verzoek op 27 augustus 2003
doorgezonden naar verweerder. Het verzoek vermeldt als datum van binnenkomst bij
verweerder 29 augustus 2003.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder van
mening is dat hij bevoegd is om op het verzoek om handhaving te beslissen.
Vaststaat dat verweerder niet tijdig, binnen de in artikel 18.16, eerste lid,
van de Wet milieubeheer gestelde termijn van vier weken, op het verzoek heeft
beslist dan wel het verzoek heeft teruggestuurd naar de gemeente Kapelle.
2.3. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het
gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van
bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders,
indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het
gemeentebestuur uitvoert.
2.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit
geluidhinder spoorwegen (hierna: het Besluit) wordt onder wijziging van een
spoorweg verstaan: een wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die
verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij
de vaststelling van de geluidbelasting vanwege die spoorweg in acht moeten
worden genomen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit wordt, voorzover hier van belang, tot
wijziging van een spoorweg niet overgegaan dan in overeenstemming met een
onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad krachtens artikel 21, eerste
lid, genomen naar aanleiding van een door de spoorwegexploitant aan burgemeester
en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een overeenkomstig
artikel 20 ingesteld onderzoek.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit, voorzover hier van belang,
neemt de gemeenteraad binnen zes maanden nadat de resultaten van het in artikel
20 bedoelde onderzoek zijn verkregen, een besluit als bedoeld in artikel 19,
bepalende welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting
die de spoorweg binnen de zone zal veroorzaken, de waarden die ingevolge de
artikelen 7 tot en met 11 als ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt, te
boven zou gaan.
2.5. De Voorzitter overweegt dat uit artikel 19 van het Besluit volgt dat in
geval sprake is van een verhoging van de maatgevende intensiteit van door Onze
Minister te bepalen categorieën railvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte
of een combinatie van spoorweggedeelten met 45% of meer (dat wil zeggen: in
geval sprake is van een wijziging van een spoorweg in de zin van het Besluit),
een met een overeenkomstige toepassing van artikel 21, eerste lid, genomen
besluit van de gemeenteraad is vereist alvorens tot wijziging van een spoorweg
mag worden overgegaan. Gelet op artikel 125, eerste en tweede lid, van de
Gemeentewet, houdt het vorenstaande in dat het gemeentebestuur van Kapelle
bevoegd is tot handhaving van artikel 19 van het Besluit over te gaan. Het
gemeentebestuur zal dan ook moeten beslissen op het door verzoekster ingediende
verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van het
niet-naleven van de verplichtingen van artikel 19 van het Besluit geluidhinder
spoorwegen als gevolg waarvan door verzoekster geluidhinder wordt ondervonden.
2.6. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient als gegrond te worden
toegewezen. De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening
te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden
veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer binnen twee weken na verzending van deze uitspraak het verzoek om
handhaving van verzoekster doorzendt naar de gemeente Kapelle;
II. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek
gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te
rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag
dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeker het door hem voor de
behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
191-353.
Bron: website Raad van State, www.raadvanstate.nl