Raad van State stelt kleinere geluidscontouren vliegveld Soest vast

Raad van State, 24 november 2004

Beroep van het college van B&W van Soest tegen de afwijzing door de staatssecretarissen van Defensie en van VROM van het verzoek om de aanwijzing van het militair luchtvaartterrein Soesterberg te wijzigen. Het college van B&W had verzocht om de rond het terrein vastgestelde geluidszone in overeenstemming te brengen met het aanmerkelijk verminderde gebruik van het luchtvaartterrein. De toegestane geluidsruimte wordt volgens het college bij lange na niet gebruikt en moet worden aangepast aan de feitelijke situatie. Het college heeft hier belang bij, omdat het een aantal bouwprojecten in ontwikkeling wil nemen, wat volgens het college door de vastgestelde geluidszones nu niet mogelijk is. De staatssecretarissen stellen zich op het standpunt dat de vastgestelde geluidszone altijd ruimer moet zijn dan de zone die nodig is vanwege het feitelijk gebruik. Dit is volgens hen de enige manier om naast het reguliere gebruik van de basis voldoende mogelijkheden te hebben voor het gebruik als reservebasis en voor het bondgenootschappelijk gebruik door NAVO-partners.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State acht het beroep gegrond en stelt in een voorlopige voorzieningen de geluidscontouren vast voor het luchtvaartterrein Soest.

Hieronder de volledige tekst van de uitspraak:

Zaaknummer: 200403892/1
Publicatie datum: woensdag 24 november 2004
Tegen: de staatssecretaris van Defensie in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Luchtvaartwet

200403892/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Soest,
appellant,

en

de staatssecretaris van Defensie in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 1999, no. MG1999002332, heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om wijziging van de aanwijzing van het militair luchtvaartterrein Soesterberg.

Bij besluit van 12 april 2000, no. CBC99/004/A, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 november 2002, no. 200103463/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het beroep tegen het besluit van 12 april 2000 gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

Bij besluit van 31 maart 2004, no. C/2004001035, heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 1999.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 mei 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 7 mei 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2004.

Bij brief van 20 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 20 september 2004 zijn partijen bij gemachtigde voor de Afdeling verschenen voor het geven van inlichtingen.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam en J. Bouwman, ambtenaar der gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden, drs. A.N. Lefferts en H. Faber, ambtenaren van het ministerie van Defensie, en mr. W.J.A. Vellekoop, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
Voorts is daar verschenen het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door mr. drs. C. Schippers, ambtenaar der provincie.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Luchtvaartwet, voorzover thans van belang, kan de Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een aanwijzing tot luchtvaartterrein te allen tijde wijzigen.

2.2. Appellant heeft verweerder verzocht om met toepassing van artikel 27, eerste lid, van de Luchtvaartwet de aanwijzing van het militair luchtvaartterrein Soesterberg te wijzigen, in die zin dat de rond het luchtvaartterrein vastgestelde geluidszone in overeenstemming wordt gebracht met het aanmerkelijk verminderde gebruik van het luchtvaartterrein.

Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd.

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte zijn afwijzing heeft gehandhaafd. Volgens hem heeft een wijziging in de belegging van het luchtvaartterrein ertoe geleid dat er veel minder gebruik wordt gemaakt van het luchtvaartterrein dan waarvan bij de aanwijzing in 1993 is uitgegaan. Derhalve wordt, aldus appellant, de toegestane geluidsruimte bij lange na niet gebruikt en ligt het in de rede dat de geluidszone wordt aangepast aan de feitelijke situatie. Appellant heeft hier belang bij, omdat hij een aantal bouwprojecten in ontwikkeling wil nemen, hetgeen naar zijn oordeel thans door de vastgestelde geluidszones niet mogelijk is.

2.4. Verweerder stelt dat de geluidsruimte voldoende mogelijkheden moet bieden voor het maximale gebruik in enig jaar. Daarom moet de vastgestelde geluidszone altijd ruimer zijn dan de zone die nodig is vanwege het feitelijke gebruik. Volgens hem is dit de enige manier om naast het reguliere gebruik van de basis voldoende mogelijkheden te hebben voor het gebruik als reservebasis en voor het bondgenootschappelijke gebruik door NAVO-partners.

2.5. In de stukken en ter zitting is aannemelijk gemaakt dat de planologische voorbereiding van de door appellant beoogde bouwprojecten op onderdelen wordt gehinderd door de bij de aanwijzing tot luchtvaartterrein Soesterberg vastgestelde geluidszones. Voorts staat vast dat voor het feitelijke gebruik van het luchtvaartterrein in de afgelopen jaren niet de volledige geluidsruimte, zoals deze bij de aanwijzing is vastgesteld, nodig was. Bovendien zal op grond van de politieke besluitvorming in 2007 tot sluiting van het luchtvaartterrein worden overgegaan.

Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen overigens ter zitting is komen vast te staan, komt de Afdeling tot het oordeel dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende de mogelijkheden in beeld heeft gebracht om, met behoud van voldoende mogelijkheden voor het gebruik van het luchtvaartterrein als militaire basis en voor de daaraan verbonden bondgenootschappelijke verplichtingen tot de beoogde sluiting van het luchtvaartterrein in 2007, tegemoet te komen aan appellant. In verband hiermee is de Afdeling van oordeel dat het besluit is genomen in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

2.7. Op basis van het verhandelde ter zitting en het door verweerder overgelegde rapport “De geluidsbelasting rondom de vliegbasis Soesterberg”, kenmerk NLR-CR-2004-406, van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voor de beschrijving van deze voorlopige voorziening wordt gebruik gemaakt van figuur 3 uit voornoemd rapport “De geluidsbelasting rondom de vliegbasis Soesterberg”.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Defensie in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 maart 2004, no. C/2004001035;

III. treft de voorlopige voorziening dat de bij de aanwijzing tot luchtvaartterrein vastgestelde 35 Ke-zone en 40 Ke-zone van het militair luchtvaartterrein Soesterberg als volgt worden gewijzigd:

* als 35 Ke-contour heeft te gelden de door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium berekende 35 Ke-contour die hoort bij optie 2 uit figuur 3 in het rapport “De geluidsbelasting rondom de vliegbasis Soesterberg”, kenmerk NLR-CR-2004-406, voorzover het betreft het gedeelte tussen de coördinaten 143.5 en 150.5;

* als 40 Ke-contour heeft te gelden de door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium berekende 40 Ke-contour die hoort bij optie 2 uit figuur 3 in het rapport “De geluidsbelasting rondom de vliegbasis Soesterberg”, kenmerk NLR-CR-2004-406, voorzover het betreft het gedeelte tussen de coördinaten 144.5 en 150;

* van deze nieuwe contourgedeelten zijn de begin- en eindpunten aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart; op deze kaart geven de bovenste ononderbroken lijn respectievelijk de bovenste stippellijn tussen de aangegeven punten de door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium berekende contouren weer;

* voor het overige blijven de 35 Ke-contour en de 40 Ke-contour zoals deze zijn vastgesteld bij de aanwijzing tot luchtvaartterrein, van kracht; deze voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat het besluit van de staatssecretaris van Defensie in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarbij opnieuw wordt beslist op het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 1999, bekend is gemaakt, dan wel zes weken nadat het besluit tot het vervallen van de aanwijzing als luchtvaartterrein van Soesterberg bekend is gemaakt, indien dat besluit eerder wordt bekendgemaakt dan de beslissing op bezwaar;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Defensie in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Defensie) te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Defensie) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004
 

Bron: website Raad van State, www.raadvanstate.nl

home...