Elly Waterman, 2 april 2003
In Geluidnieuws is er al eerder over gepubliceerd, over de geluidgevoeligheid van een asielzoekerscentrum:
Aanleiding van deze publicaties was de poging van de gemeente Hoogeveen om een AZC te vestigen binnen de geluidszones van een weg, een spoorweg, een industrieterrein, en binnen een BKL-geluidszone. Het is nu 2003 en asielzoekerscentra zijn door het rijksbeleid niet meer zo hard nodig, diversen worden er inmiddels gesloten.
Maar vandaag heeft de Raad van State bevestigd dat een asielzoekerscentrum wel geluidgevoelig is. Een korte scan op de website van de overheid lijkt er op te wijzen dat het wetvoorstel van juni 2002 nog geen wet geworden is. Uitdrukkelijk stelt de Raad van State dan ook, dat over toekomstige wetgeving geen uitspraak wordt gedaan. Vandaag moeten voor asielzoekerscentra dus nog "de voor woningen geldende geluidsnormen zoveel mogelijk overeenkomstig toegepast worden om gedurende de tijdelijke bewoning door de asielzoeker een aanvaardbaar verblijfsklimaat te garanderen".
Toch blijft dit interessant, omdat de Raad van State niet de limitatieve opsomming uit de Wet geluidhinder, van wat geluidgevoelig is en wat niet, normgevend vind, maar of er daadwerkelijk mensen wonen. Heeft dit gevolgen voor vakantiehuisjes, campings, hotels en pensions? En voor de niet-medische kinderdagverblijven? De tijd zal het wellicht ooit leren.
Hieronder de volledige uitspraak.
LJN-nummer: AF6733 Zaaknr: 200203186/1 Bron: Raad van State 's-Gravenhage Datum uitspraak: 2-04-2003 Datum publicatie: 2-04-2003 Soort zaak: bestuursrecht - bouwen Soort procedure: hoger beroep 200203186/1. Datum uitspraak: 2 april 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 1 mei 2002 in het geding tussen: appellant 1. Procesverloop Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen met gebruikmaking van een verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 27 september 2000 krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2000, (hierna: de WRO) vrijstelling verleend aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te Rijswijk (hierna: appellant) voor de bouw van een asielzoekerscentrum aan de A.G. Bellstraat te Hoogeveen. Bij besluit van 27 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) met gebruikmaking van die vrijstelling daarvoor bouwvergunning verleend. Bij besluit van 23 januari 2001 heeft het college het daartegen door de hierna als belanghebbenden aan te duiden partijen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 1 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 9 augustus 2002 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H. Geerding, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Middelveld en ing. G. Bolkensteijn, beiden ambtenaar der gemeente. Voorts zijn aldaar als partij verschenen: [zes partijen], alle vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en de in de aan een bezwaarschrift van 31 oktober 2000 gehechte lijst opgesomde omwonenden van de Bellstraat, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, (welke partijen hierna worden aangeduid als “de belanghebbenden”). 2. Overwegingen 2.1. De weigering in bezwaar betreft een asielzoekerscentrum voor circa 800 asielzoekers met de daarbij noodzakelijke voorzieningen aan de A.G. Bellstraat te Hoogeveen (hierna: het azc). Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat ter plaatse niet kan worden voldaan aan de geluidsnormen, gesteld bij de krachtens de Wet geluidhinder (hierna: de WGH) vastgestelde uitvoeringsbesluiten en het op de Luchtvaartwet gebaseerde Besluit Geluidbelasting Kleine Luchtvaart (hierna: het BGKL). 2.1.1. Vaststaat dat de oprichting van het azc is voorzien binnen de geluidszones van de Middenveldweg, de aanliggende spoorweg en het industrieterrein “De Wieken”, en de zogenoemde 47 BKL-geluidszone van het vliegveld Hoogeveen. 2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de WGH wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘woning’ verstaan een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is. 2.3. Primair betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het azc geen woning is in de zin van die bepaling, zodat het college de desbetreffende geluidsnormen ten onrechte toepasselijk heeft geacht. Subsidiair betoogt appellant dat, zo de geluidsnormen al van toepassing zijn, de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte vanuit gaat dat deze aan verlening van de vrijstelling in de weg staan. 2.4. Het primaire betoog faalt. Daargelaten of het azc als woning in voormelde zin is aan te merken, lag het ten tijde van het bestreden besluit in ieder geval in de rede de voor woningen geldende geluidsnormen zoveel mogelijk daarop overeenkomstig toe te passen om gedurende de tijdelijke bewoning door de asielzoeker een aanvaardbaar verblijfsklimaat te garanderen, nu de wetgever in de op dat moment geldende regelgeving niet van een andere opvatting had blijk gegeven. Het verblijf in het azc zal in het algemeen niet zo kort zijn, dat voor die analoge toepassing geen plaats was. Of dat anders zal zijn ten gevolge van de wijziging van de WGH, staat in dit geding niet ter beoordeling. 2.5. Het subsidiaire betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zich hier geen uitzonderingsgeval voordoet, als bedoeld in artikel 8 van het BGKL, dat het azc ter plaatse dringend noodzakelijk is om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, waarvoor 57 bkl als maximaal toelaatbare geluidsbelasting is toegestaan. Dat deze locatie, naar appellant stelt, aan een aantal randvoorwaarden voor vestiging van het azc voldoet, betekent niet dat gebondenheid in bedoelde zin bestaat. Ingevolge artikel 7 van het BGKL geldt voor het azc dan ook de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 47 bkl, aan welke norm, naar niet in geschil is, niet kan worden voldaan. Reeds hierom is het besluit van het college om alsnog te weigeren gebruik te maken van de door de gemeenteraad verleende vrijstelling niet rechtens onjuist. Het heeft de gevraagde bouwvergunning dan ook terecht alsnog geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Wieken-West”. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Haan 27-387.
|
Bron: website www.rechtspraak.nl