Het ministerie van VROM, heeft bij een bezwaar tegen de vaststelling van hogere waarden, dit niet ontvankelijk verklaard. De bezwaarmaker woonde weliswaar in de buurt, maar niet in één van de woningen die het betrof. De Raad van State heeft in onderstaande uitspraak het ministerie in het gelijk gesteld.
Hieronder de volledige tekst van de uitspraak.
Zaaknummer: 200304203/1
Publicatie datum: woensdag 5 november 2003
Tegen: de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer
Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Wet geluidhinder
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 13 augustus 2002, kenmerk LMV 2002062736 en LMV 2002066772,
heeft verweerder krachtens artikel 90, tweede lid, van de Wet geluidhinder de
ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A27 in
de gemeente Hilversum vastgesteld voor in de besluiten nader aangeduide
woningen, gelegen binnen de geluidzone langs de genoemde weg. Voorts heeft
verweerder krachtens artikel 90, vijfde lid, van de Wet geluidhinder de aard van
de maatregelen vastgesteld, die strekken tot het terugbrengen van de
geluidbelasting vanwege de weg van de betrokken woningen tot de vastgestelde
waarden.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 juni 2003, bij de Raad van
State ingekomen op 30 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een
enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2003, waar
appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. D.G. de Gruijter
en mr. F.A.G. van Kuijen, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant voert aan dat hij in een zeer druk verkeersgebied woont en dat
de geluidhinder als gevolg van de besluiten van 13 augustus 2002 (hierna: de
primaire besluiten) zal toenemen. Hij acht dit in strijd met zijn verworven
recht van rust en met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden. Naar de mening van appellant dient verweerder zorg te
dragen voor het aanbrengen van geluidwerende en geluidisolerende voorzieningen
ten behoeve van zijn huis en tuin. Voorts betoogt appellant dat verweerder in de
primaire besluiten ten onrechte uitgaat van de geluidbelasting op 1 maart 1986,
aangezien de verkeersintensiteit en de door het verkeer veroorzaakte
geluidhinder sindsdien meer dan verdubbeld zijn. Volgens appellant heeft
verweerder verder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de geluidhinder die
wordt veroorzaakt door twee viaducten op de A27. Daarnaast betoogt appellant dat
het onjuist is dat er voor nieuw te bouwen woningen strengere eisen gelden voor
de geluidbelasting vanwege nabij gelegen wegen dan voor bestaande.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid van deze
wet, alsmede artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer, kan een
belanghebbende bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen en vervolgens beroep instellen bij de Afdeling. Ingevolge artikel 1:2,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende
verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Gezien de gevolgen van de primaire besluiten, namelijk dat voor een
aantal woningen gelegen binnen de geluidzone langs de A27 in de gemeente
Hilversum wordt vastgesteld welke de ten hoogste toelaatbare waarde van de
geluidbelasting is en welke geluidreducerende maatregelen genomen moeten worden,
kan naar het oordeel van de Afdeling als belanghebbende in de zin van artikel
1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in beginsel slechts worden
aangemerkt diegene die uit hoofde van een bijzondere, rechtens te erkennen,
relatie tot een of meer van deze woningen bezwaar heeft tegen deze
vaststellingen.
De Afdeling stelt vast dat de primaire besluiten geen betrekking hebben op de
woning van appellant. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling
voorts geen aanleiding voor het oordeel dat zijn woning desondanks subject is
van deze besluiten. Gesteld noch gebleken is dat appellant in een bijzondere,
rechtens te erkennen, relatie staat tot een of meer van de woningen waarvoor in
de primaire besluiten de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting
en de geluidreducerende maatregelen zijn vastgesteld. Hieruit volgt dat de
belangen van appellant niet rechtstreeks bij de primaire besluiten zijn
betrokken. Verweerder heeft zijn bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk
verklaard.
Het beroep is ongegrond.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Können
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003
301-442.
Bron: Website Raad van State,
http://www.raadvanstate.nl