Rechtbank Arnhem, 28 november 2003
De kantonrechter in de rechtbank Arnhem heeft in een uitspraak van 27/11/2003 een schadevergoeding van € 3.0000,- wegens gehoorbeschadiging toegekend aan de cellist J.M. Borstlap.
De kantonrechter neemt de bevindingen van deskundigen over die er op neer komen dat dat de gehoorbeschadiging van de heer Borstlap veroorzaakt is door het vanaf 1974 als cellist spelen in het Gelders symfonieorkest.
De kantonrechter is voorts van mening dat gedaagde eind jaren zeventig en in de jaren tachtig redelijkerwijze kon weten dat strijkers, meer speciaal de cellisten in haar orkest, bloot werden gesteld aan zoveel blaasmuziek dat rekening had moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat een cellist een gehoorbeschadiging opliep.
Tegen het risico van gehoorbeschadigingen zijn door gedaagde niet de nodige maatregelen getroffen. De slotsom is dat het orkest op de voet van artikel 7: 658 lid 1 BW aansprakelijk is.
Omdat nog geen definitieve eindtoestand is ingetreden heeft het toegekende bedrag alleen betrekking op de tot nu toe geleden immateriële schade.
Hieronder de volledige tekst van de uitspraak
LJN-nummer: AN9005 Zaaknr: 196442 \ CV EXPL 00-4870 \ 80 DS
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 27-10-2003
Datum publicatie: 27-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtbank Arnhem
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 196442 \ CV EXPL 00-4870 \ 80 DS
uitspraak van 27 oktober 2003
Vonnis
in de zaak van
J.M. Borstlap
wonende te Zutphen
eisende partij
gemachtigde mr. H.W. de Groot, advocaat te 3440 AC Woerden, postbus 109
tegen
Stichting Het Gelders Orkest
wonende te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Kremer, advocaat te 9701 BC Groningen, postbus 1105
Het verdere verloop van de procedure:
De kantonrechter volhardt bij hetgeen is overwogen en is beslist in de tussenvonnissen van 2 juli 2001, 4 maart 2002 en 2 september 2002. Ingevolge het laatste vonnis hebben professor dr. K. Graamans en de heer F. de Ruiter hun deskundigenrapporten uitgebracht. Partijen hebben vervolgens ieder voor zich in een akte over de deskundigenberichten uitgelaten.
Het geschil en de verdere beoordeling daarvan:
1. Voor een betere leesbaarheid van het vonnis zullen de vragen die aan de deskundige professor Graamans zijn gesteld in dit vonnis cursief worden weergegeven en zullen daaronder de antwoorden daarop, soms ietwat verkort, worden vermeld. (De cursieve delen zijn in de internetversie echter weggevallen, noot redactie Geluidnieuws)
2. De vragen aan professor Graamans:
Is vast te stellen dat eiser aan een gehoorbeschadiging lijdt die het gevolg is van of verband houdt met het spelen als cellist in een symfonieorkest?
De vraag wordt bevestigend beantwoord. Hierbij baseer ik mij op de volgende feiten:
Wanneer - in welke jaren - is de gehoorbeschadiging ontstaan?
De gehoorbeschadiging is ontstaan gedurende de tijd dat de heer Borstlap aan geluid met een hoog volume blootgesteld is geweest. Deze blootstelling heeft plaatsgevonden gedurende de jaren dat hij werkzaam was als musicus in het Gelders Orkest. Naar zijn zeggen is hij hier gedurende ongeveer 26 jaar werkzaam geweest. Het is aannemelijk dat de langdurige expositie aan hoge geluidsniveaus op den duur langzaam en aanvankelijk sluipend geleid hebben tot gehoorbeschadiging. Wellicht is de expositie aan de hoge geluidsniveaus nog toegenomen nadat in 1993 de beschermende schotten niet meer toegepast zijn. Vermeldenswaard is hier ook nog dat de heer Borstlap uit eigen beweging een andere gehoorbeschermende maatregelen, het dragen van oordoppen, zelf heeft afgeschaft.
Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand ten aanzien van de gehoorbeschadiging?
Naar mijn mening is hier sprake van een relatieve eindtoestand van de gehoorbeschadiging. Het is te verwachten dat het gehoor in de toekomst verder zal verslechteren onder invloed van de leeftijd. Het is bekend dat de gehoorscherpte op gevorderde leeftijd geleidelijk vermindert. Dit is een natuurlijk proces dat zich bij iedereen op den duur voordoet. Voorts zal bij voortdurende expositie aan hoge geluidsniveaus een voortzetting van het proces van beschadiging voordoen. Men stelle zich hierbij voor dat dit eveneens een zeer langzaam proces is, dit gelet ook op het feit dat er tussen 1997 en de datum van onderzoek geen belangrijke verandering in de drempels in het toonaudiogram heeft voorgedaan.
Is het mogelijk dat professionele musici, terwijl voor hen voorzieningen zijn getroffen die gehoorbeschadigingen voorkomen in een symfonieorkest, optimaal dan wel goed kunnen blijven musiceren?
Om voor de hand liggende redenen kan ik deze vraag niet goed beantwoorden. Immers hiertoe is vereist dat mij een definitie of handreiking ter beschikking wordt gesteld waarin gespecificeerd en mogelijk gekwantificeerd is wat wordt verstaan onder “optimaal dan wel goed kunnen musiceren in een symfonieorkest”. Ik acht mij ter zake niet bevoegd tot het geven van een oordeel.
Welke overige feiten en of omstandigheden worden van belang geacht voor een goed begrip van de zaak?
Bij de beantwoording van de vragen ben ik ervan uitgegaan dat lawaai-expositie bij eiser uitsluitend heeft plaatsgevonden tijdens de werkzaamheden als musicus in het Gelders Orkest. Het is duidelijk dat gelet op de hierboven vermelde formulering van de antwoorden ervan uitgegaan is dat dit metterdaad het geval is. Voorzover er sprake is van andere bronnen van waaruit lawaai-expositie bij betrokkene heeft plaatsgevonden dan zou moeten worden vastgesteld dat de vastgestelde gehoorbeschadiging in ieder geval toch ook verband houdt met het spelen als cellist in een symfonieorkest. Overigens is mij niet gebleken dat er sprake is van andere oorzaken van expositie aan overmatig lawaai.
3. Wat betreft de vragen die aan de heer De Ruiter, directeur van het Koninklijk Conservatorium te Den Haag zijn gesteld het volgende:
Uit zijn deskundigenbericht is op te maken dat:
4. Uit de bevindingen van professor Graamans, die de kantonrechter overneemt, blijkt dat de gehoorbeschadiging van eiser veroorzaakt is door het vanaf 1974 als cellist spelen in het symfonieorkest van gedaagde. De bevindingen worden ondersteund door hetgeen de arts Bierens de Haan op 1 augustus 1995 over de gehoorklachten van eiser heeft geschreven (onder 2 sub c in het tussenvonnis van 4 maart 2002 weergegeven). Voorts is in voldoende mate komen vast te staan dat gedaagde niet naar behoren heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7: 658 lid 1 BW. In dezen zijn de bevindingen van de heer De Ruiter van belang. Het had op de weg van gedaagde gelegen ervoor te zorgen dat er meer ruimte ontstond tussen koper/slagwerk/houtblazers en strijkersgroepen. Het plaatsen van schermen had de strijkers tegen overmatige gehoorbelastingen kunnen helpen. Weliswaar zullen aan het gebruik van otoplastieken praktische bezwaren zijn verbonden maar deze hadden met selectief gebruik aanzienlijk kunnen worden gereduceerd.
5. Gedaagde moet worden toegegeven dat eerst betrekkelijk recent in Nederland de problematiek het risico voor orkestmusici op gehoorschade de belangstelling krijgt die het verdient. Een illustratie daarvan is het convenant dat het Ministerie voor Sociale Zaken, de werkgeversvereniging CNO en twee representatieve vakorganisaties daarover op 7 november 2002 hebben gesloten. Die belangstelling komt niet uit de lucht vallen. De problematiek is al vele jaren - zeker in de Verenigde Staten van Amerika - bekend. (Illustratief daarvoor is het optreden in Nederland in 1993 van het Chicago Symphony Orchestra, waaraan de deskundige De Ruiter heeft gerefereerd.) Ook bij gedaagde was de problematiek al heel lang bekend. Het verslag van een gesprek dat de Ondernemingsraad van gedaagde met de directie van gedaagde daarover op 27 juni 1995 heeft gevoerd getuigt daarvan (zie 2. sub b van het tussenvonnis van 4 maart 2002). De kantonrechter is voorts van mening dat gedaagde eind jaren zeventig en in de jaren tachtig redelijkerwijze kon weten dat strijkers, meer speciaal de cellisten in haar orkest, bloot werden gesteld aan zoveel blaasmuziek dat rekening had moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat een cellist een gehoorbeschadiging opliep. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is de door eiser bij de conclusie van repliek in het geding gebrachte kopie van een brief d.d. 27 april 1990 van drs Wolfensberger en die was gericht aan de leden van een “commissie schadelijk geluid”. De aanhef van deze brief is als volgt:
“Bij orkestuitvoeringen worden geluidsniveau’s gemeten die bij de musici tot gehoorbeschadiging kunnen leiden”
Tegen het risico van gehoorbeschadigingen zijn door gedaagde niet de nodige maatregelen getroffen. De slotsom is dat gedaagde op de voet van artikel 7: 658 lid 1 BW aansprakelijk is.
6. Gelet op alle omstandigheden van het geval komt het de kantonrechter voor dat de immateriële schadevergoeding dient te worden vastgesteld op € 3.000,00. In dit verband is van belang dat eiser door zijn beroepsziekte niet arbeidsongeschikt is geworden. Omdat nog geen definitieve eindtoestand is ingetreden heeft het bedrag alleen betrekking op de tot nu toe geleden immateriële schade. Hetgeen eiser als materiële schade vordert, is voor toewijzing vatbaar, behoudens dat de post wettelijke rente in de schadestaatprocedure aan de orde dient te komen. De gevorderde post buitengerechtelijke werkzaamheden zal worden afgewezen. Gedaagde heeft naar voren gebracht dat het gevorderde bedrag buitenproportioneel is en daarom had het op eisers weg gelegen om aan de hand van een deugdelijke specificatie de post buitengerechtelijke kosten toe te lichten. Hij heeft dat nagelaten en daarom wordt het erop gehouden dat de buitengerechtelijke werkzaamheden verrichtingen hebben betroffen waarin een proceskostenveroordeling voorziet.
7. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING:
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen:
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende
partij tot op heden begroot op
€ 31,38 ter zake van explootkosten;
€ 6,97 ter zake van uitroepgeld;
€ 142,94 ter zake van vastrecht;
€ 675,00 salaris gemachtigde;
€ 597,50 voor het honorarium van de deskundige.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.H. van Rhijn en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2003 in aanwezigheid van de griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl