Raad van State: Piekgeluid milieuvergunning ook voor kantoor toetsen

Mark Moerman, 15 september 2009

Op 2 september 2009 deed de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak in een procedure tegen de Provincie Utrecht, vanwege een vergunning voor de opslag en bewerking van schroot en metalen.

De vergunning van het bedrijf, dat ligt op een bedrijventerrein, wordt vernietigd. De gemeente heeft bij een naast gelegen kantoor onvoldoende gemotiveerd dat pieken van 85 dB(A) in de avond acceptabel zijn voor het beschermen van het binnenniveau in het kantoor.

Blijkbaar moet je bij vergunningverlening in sommige gevallen ook iets motiveveren over de bescherming tegen piekgeluiden in een naastgelegen kantoorpand. Piekgeluiden die hoge binnenniveaus veroorzaken mogen niet zomaar vergund worden. Lees hiervoor onderstaande uitspraak, vanaf overweging 2.3.5

Opmerking: Op een industrieterrein zal het wellicht anders liggen want daar geldt een Bouwbesluit eis voor kantoren voor industrielawaai

Hieronder de volledige tekst van de uitspraak


Uitspraken zaaknummer 200807145/1/M1 datum van uitspraak woensdag 2 september 2009 tegen het college van gedeputeerde staten van Utrecht proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Overige E-mail deze uitspraak

200807145/1/M1. Datum uitspraak: 2 september 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], en andere,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor onder meer de opslag en bewerking van schroot en metalen op het adres [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 20 augustus 2008 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

Het college en [vergunninghoudster] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar [appellante] en andere, vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Jansen, A.J.M. Versteeg, ir. H.H.F. van de Ven en ir. F.H. de Vries, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. de Haas, advocaat te Amsterdam, en ing. R.J.C. Braams, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Intrekking

2.1. Ter zitting hebben [appellante] en andere het beroep ingetrokken, voor zover dat zich richt tegen de omstandigheid dat in het bestreden besluit niet wordt ingegaan op de door [appellant A] en [appellante B] naar voren gebrachte zienswijzen.

Algemeen toetsingskader

2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

Geluidhinder

2.3. [appellante] en andere vrezen voor geluidhinder ter plaatse van de woning van medeappellant [appellant A] aan de [locatie 2] en ter plaatse van het kantoor van medeappellanten [appellante] en [bedrijf] aan de [locatie 3].

2.3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 2.4.1, voor zover van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting ter plaatse van het bedrijfsgebouw aan de [locatie 3] en de woning aan de [locatie 4] niet meer bedragen dan respectievelijk 67 dB(A) en 44 dB(A) van 7.00 uur tot 19.00 uur en 60 dB(A) en 36 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur.

Het maximale geluidniveau vanwege de inrichting mag ter plaatse van het bedrijfsgebouw aan de [locatie 3] en de woning aan de [locatie 4] niet meer bedragen dan respectievelijk 85 dB(A) en 64 dB(A) van 7.00 uur tot 23.00 uur.

* Ter plaatse van de woning

2.3.2. Het college heeft, voor zover van belang, bij het beoordelen van de geluidhinder vanwege de inrichting, de Geluidnota en verordening voor het Bedrijventerrein Mijdrecht (hierna: de Geluidnota) als uitgangspunt genomen. Deze nota is aan te merken als gemeentelijke beleidsnota industrielawaai in de zin van hoofdstuk 2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking).

In de Geluidnota is, voor zover van belang, vermeld dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer mag bedragen dan 65 dB(A) van 7.00 uur tot 19.00 uur en 55 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur. Het piekgeluidniveau mag, voor zover van belang, volgens de Geluidnota niet meer bedragen dan 70 dB(A) van 7.00 uur tot 20.00 uur en 65 dB(A) van 20.00 uur tot 23.00 uur.

2.3.3. Niet in geschil is dat het gebied waar de Geluidnota op ziet en waar onderhavige inrichting is gelegen, kan worden aangemerkt als industrieterrein. Bovengenoemde grenswaarden uit de Geluidnota voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau sluiten aan dan wel zijn lager dan de in tabel 2 van hoofdstuk 3 van de Handreiking vermelde grenswaarden voor een industrieterrein. Wat het piekgeluidniveau betreft worden in de Handreiking geluidgrenswaarden aanbevolen van maximaal 70 dB(A) en 65 d(B)A voor respectievelijk de dag- en avondperiode, waarbij de dagperiode loopt van 7.00 uur tot 19.00 uur en de avondperiode van 19.00 uur tot 23.00 uur. De piekgeluidgrenswaarden uit de Geluidnota komen hiermee overeen, met dien verstande dat de dagperiode, zoals op pagina 20 van de Geluidnota wordt vermeld, met een uur wordt verlengd, vanwege het gewenste karakter van het bedrijventerrein.

De Afdeling acht het hanteren van de Geluidnota, waar het de geluidgrenswaarden voor de periode van 7.00 uur tot 23.00 uur betreft, niet in strijd met het recht.

2.3.4. Ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] zijn geen geluidgrenswaarden gesteld. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het de woning aan de [locatie 2] niet heeft meegenomen bij de voorbereiding. Het college gaat ervan uit dat de geluidbelasting ter plaatse van deze woning binnen de in de Geluidnota vermelde geluidgrenswaarden blijft, aldus het college ter zitting. Geluidgrenswaarden zijn gesteld ter plaatse van onder meer de woning aan de [locatie 4]. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat, hoewel de woning aan de [locatie 2] verder weg is gelegen, hier een hogere geluidbelasting valt te verwachten, omdat het geluidreducerende effect van het geluidscherm hier (aanzienlijk) minder zal zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het in het deskundigenbericht gestelde in zoverre niet juist is. Met name nu de voor de periode van 20.00 uur tot 23.00 uur aan de vergunning verbonden piekgeluidgrenswaarde ter plaatse van de woning aan de [locatie 4] nog net onder de in de Geluidnota vermelde geluidgrenswaarde blijft, acht de Afdeling het onvoldoende zeker dat de geluidbelasting bij de woning aan de [locatie 2] niet meer zal bedragen dan de in de Geluidnota vermelde grenswaarden. Het bestreden besluit berust in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.

* Ter plaatse van het kantoor

2.3.5. Het college heeft betoogd dat een kantoor geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder is. Het college is voorts van oordeel dat in het kader van zowel de Geluidnota als de Handreiking in kantoren verblijvende personen een lagere bescherming toekomt dan in woningen verblijvende personen.

2.3.6. De omstandigheid dat een kantoor geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder is, heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat een kantoor reeds hierom geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet milieubeheer is. Zoals de Afdeling eerder in soortgelijke zin heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2006 in zaak nr. 200506766/1) is de Wet geluidhinder niet van overeenkomstige toepassing. Een gebouw is geluidgevoelig in de zin van de Wet milieubeheer als er gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven. Dit is het geval in het kantoor aan de [locatie 3], zodat dit kantoor als geluidgevoelig gebouw moet worden aangemerkt. Dit betekent evenwel niet, dat de in dit kantoor verblijvende personen dezelfde bescherming dienen te krijgen als in het geval het een woning betreft. Hieromtrent komt het bevoegd gezag beoordelingsvrijheid toe.

2.3.7. In tabel 2 van hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor een industrieterrein grenswaarden vermeld van 65 dB(A) en 60dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode. De aan de vergunning verbonden grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor de avondperiode ter plaatse van het kantoor aan de [locatie 3] sluit aan bij de in de Handreiking vermelde grenswaarde. De grenswaarde voor de dagperiode ligt hier 2 dB(A) boven. De Afdeling overweegt dat het college zich in de onderhavige situatie in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit kantoor verblijvende personen een lagere bescherming tegen geluidhinder toekomt dan in woningen verblijvende personen. Het college heeft zich, mede gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van het kantoor aan de [locatie 3] een toereikend beschermingsniveau wordt geboden wat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau betreft.

2.3.8. Wat het piekgeluid betreft acht het college een grenswaarde van 85 dB(A) voor de dag- en avondperiode ter plaatse van het kantoor aan de [locatie 3] toereikend ter bescherming van het milieu. Hierbij is het college ervan uitgegaan dat de kantoren een gevelisolatie hebben van 30 dB(A), hetgeen een binnenniveau oplevert van 55 dB(A) voor het desbetreffende kantoor. Het college is ervan uitgegaan dat, nu het bestemmingsplan reeds lange tijd middelzware industrie als die van onderhavige inrichting mogelijk maakt, bij de bouw van het kantoor bij de bepaling van de benodigde gevelisolatie rekening is gehouden met een hoger geluidniveau dan in een woonwijk. Een binnenniveau van 55 dB(A) leidt in ruimten waarin wordt gewerkt volgens het college niet tot onwerkbare situaties.

Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd dat van een gevelisolatie van 30 dB(A) kan worden uitgegaan. De Afdeling overweegt voorts dat de aan de vergunning verbonden grenswaarde van 85 dB(A) wat de dagperiode aangaat 15 dB(A) meer bedraagt dan de volgens de Handreiking in beginsel maximaal toelaatbare geluidgrenswaarde. Wat de avondperiode betreft ligt de gestelde grenswaarde hier maar liefst 20 dB(A) boven. Het college heeft, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, onvoldoende gemotiveerd dat met een geluidgrenswaarde van 85 dB(A) voor de dag- en avondperiode ter plaatse van het kantoor aan de [locatie 3] een toereikend beschermingsniveau wordt geboden wat het piekgeluidniveau aangaat.

Conclusie

2.4. Nu het geluidaspect bepalend is voor de vraag of vergunning kan worden verleend, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient geheel te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

Proceskosten

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 12 augustus 2008, kenmerk 2008INT227836;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellante] en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [appellante] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Hamond voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009

446.

 

home...