Dwangsom van VROM aan ProRail geschorst

Redactie, 25 januari 2009

Op 20 juli 2007 heeft de minister van VROM een last onder dwangsom opgelegd aan ProRail wegens overtreding van artikel 4.7 eerste lid van het Besluit Geluidhinder. Geluidnieuws rapporteerde hierover in dit artikel. Bij besluit van 17 oktober 2008 heeft de minister van VROM het door ProRail hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben ProRail en een andere partij bij de Raad van State beroep ingesteld op 28 november 2008 en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij de voorlopige voorziening wordt het besluit van VROM geschorst.

Gekoppelde sanering

Artikel 4.7 eerste lid, dat ProRail volgens VROM zou overtreden, luidt als volgt:

Tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding moet worden gedaan als bedoeld in artikel 4.17, eerste lid (redactie: dat wil zeggen de eindmelding voor de sanering), wordt niet overgegaan dan nadat Onze Minister met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die spoorweg uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid (redactie: dat wil zeggen dat hogere waarden zijn vastgesteld en de maatregelen zijn bepaald).

Dat betekent dat een wijziging van een spoorweg niet plaats mag vinden voordat het saneringsprogramma heeft geresulteerd in vastgestelde hogere waarden.

De wijziging spoorweg is gedefinieerd in artikel 1 van de Wet geluidhinder:

wijziging van een spoorweg: wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB;

Hieruit blijkt dat bijvoorbeeld een groei van het verkeer over de spoorweg een wijziging spoorweg kan zijn, waarbij dan ook gesaneerd moet worden. Daarbij geldt echter een uitzondering, want volgens artikel 1b, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder wordt onder wijziging van een spoorweg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door de minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging.

klachten

De minister van VROM heeft naar aanleiding van klachten van omwonenden geconstateerd dat sprake is van een overtreding van de oudere versies van deze artikelen (uit het vervallen Besluit geluidhinder spoorwegen). In 2005 zou de spoorweg Groningen-Leeuwarden is gewijzigd omdat ProRail het goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in de nachtperiode in 2005 en 2006 zodanig heeft laten toenemen dat sprake is van een wijziging. 

eis van VROM

De last onder dwangsom hield in dat ProRail de wijziging van de spoorweg Groningen-Leeuwarden moest te staken en de intensiteit van het spoorverkeer terug moest brengen tot het gemiddelde niveau van de jaren 2002, 2003 en 2004 tot het tijdstip dat de minister uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid, van het Besluit geluidhinder.

standpunt ProRail: geen wijziging

Volgens ProRail kan de toename van het nachtelijk goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in 2005 niet als een wijziging van een spoorweg worden aangemerkt. In 2006 heeft zich volgens haar, anders dan door de minister is aangenomen, geen verdere toename van het goederenvervoer voorgedaan. In het bestreden besluit wordt volgens haar ten onrechte uitgegaan van een (toekomstige) toename van het reizigersvervoer, hetgeen evenmin een wijziging van een spoorweg tot gevolg heeft gehad. ProRail kan zich niet verenigen met de resultaten van het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door DGMR. ProRail verwijst naar een memo van dBvision van 27 november 2008, waarin wordt geconcludeerd dat uit het akoestisch rapport niet blijkt dat sprake is van wijziging van een spoorweg indien wordt uitgegaan van de intensiteiten van 2005.

prognose niet in het emissieregister

Volgens ProRail had de minister bij de vraag of sprake is van een wijziging van een spoorweg niet mogen uitgaan van de in het akoestisch rapport gehanteerde prognoses, die zijn gebaseerd op gegevens uit het emissieregister, het zogenoemde 'akoestisch spoorboekje', nu dit register niet langer de emissiegegevens voor het toekomstig maatgevend jaar bevat.

overtreding niet aannemelijk

De voorzitter is er niet van overtuigd dat de spoorweg is gewijzigd. Gelet op de argumenten van ProRail is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat overtreding van artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder inderdaad heeft plaatsgevonden. Daarom ziet de voorzitter, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om de besluiten van 10 juli 2007 en 17 oktober 2008 te schorsen.

Hieronder de volledige tekst van de uitspraak


Uitspraken zaaknummer 200808662/2 datum van uitspraak donderdag 22 januari 2009 tegen de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer proceduresoort Voorlopige voorziening Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom E-mail deze uitspraak

200808662/2. Datum uitspraak: 22 januari 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., gevestigd te Utrecht, verzoekers,

en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) een last onder dwangsom opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. (hierna: ProRail) wegens overtreding van artikel 4.7, eerste lid, van het Besluit geluidhinder.

Bij besluit van 17 oktober 2008 heeft de minister het door ProRail hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2008, en ProRail bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, heeft ProRail de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra; ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, mr. L.C. Makkinga en drs. D. van Bemmel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup en ing. J.J.A. van Leeuwen, zijn verschenen. Voorts is daar het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel, vertegenwoordigd door W. Paauw, werkzaam bij de gemeente, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.1. Op grond van artikel 4.7, eerste lid, van het Besluit geluidhinder wordt tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding moet worden gedaan als bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, niet overgegaan dan nadat de minister met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die spoorweg uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid. Tot 1 januari 2007 bevatte artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen een soortgelijke bepaling.

Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder dient onder de wijziging van een spoorweg te worden verstaan een wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB.

Ingevolge artikel 1b, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder wordt onder wijziging van een spoorweg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door de minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging. Tot 1 januari 2007 werd het begrip 'wijziging van een spoorweg' gedefinieerd in het Besluit geluidhinder spoorwegen.

2.2. De minister heeft naar aanleiding van klachten van omwonenden geconstateerd dat sprake is van een overtreding van artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud, thans artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder) omdat in 2005 de spoorweg Groningen-Leeuwarden is gewijzigd zonder dat een saneringsprogramma is ingediend en maatregelen en geluidgrenswaarden zijn vastgesteld.

Aan de bij het primaire besluit opgelegde last onder dwangsom was door het college ten grondslag gelegd dat ProRail het goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in de nachtperiode in 2005 en 2006 zodanig heeft laten toenemen dat sprake is van een wijziging van een spoorweg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, voorheen het Besluit geluidhinder spoorwegen, zonder dat daarbij de procedure als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder, voorheen artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen, is doorlopen.

De bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom houdt in dat ProRail, kort samengevat, de wijziging van de spoorweg Groningen-Leeuwarden dient te staken en gestaakt dient te houden en de intensiteit van het spoorverkeer terug moet brengen tot het gemiddelde niveau van de jaren 2002, 2003 en 2004 tot het tijdstip dat de minister uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid, van het Besluit geluidhinder. De last dient binnen 30 weken na de verzenddatum van het besluit te zijn opgevolgd.

2.3. De minister en ProRail zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een wijziging van de spoorweg in de hierboven genoemde zin. Volgens ProRail kan de toename van het nachtelijk goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in 2005 niet als een wijziging van een spoorweg worden aangemerkt. In 2006 heeft zich volgens haar, anders dan door de minister is aangenomen, geen verdere toename van het goederenvervoer voorgedaan. In het bestreden besluit wordt volgens haar ten onrechte uitgegaan van een (toekomstige) toename van het reizigersvervoer, hetgeen evenmin een wijziging van een spoorweg tot gevolg heeft gehad. Zij kan zich niet verenigen met de resultaten van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, uitgevoerd door DGMR, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 19 juni 2008 (hierna: het akoestisch rapport). Zij verwijst ter ondersteuning van deze stelling naar een memo van dBvision van 27 november 2008, waarin wordt geconcludeerd dat uit het akoestisch rapport niet blijkt dat sprake is van wijziging van een spoorweg indien wordt uitgegaan van de intensiteiten van 2005. Volgens haar had de minister bij de vraag of sprake is van een wijziging van een spoorweg niet mogen uitgaan van de in het akoestisch rapport gehanteerde prognoses, die zijn gebaseerd op gegevens uit het emissieregister, het zogenoemde 'akoestisch spoorboekje', nu dit register niet langer de emissiegegevens voor het toekomstig maatgevend jaar bevat.

2.4. De voorzitter is er niet van overtuigd dat de spoorweg is gewijzigd. Weliswaar wordt door de minister naar aanleiding van het akoestisch rapport geconcludeerd dat sprake is van een spoorwegwijziging maar de resultaten van dit onderzoek worden door ProRail gemotiveerd bestreden. Deze bestrijding is door de minister onvoldoende weerlegd. Gelet hierop is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat de aan de besluiten van 10 juli 2007 en 17 oktober 2008 ten grondslag gelegde overtreding van artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder inderdaad heeft plaatsgevonden. Daarom ziet de voorzitter, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om de besluiten van 10 juli 2007 en 17 oktober 2008 te schorsen. Omdat het bestreden besluit door de schorsing vooralsnog geen werking krijgt kan niet aan de behandeling van het verzoek van [verzoeker sub 1] om de begunstigingstermijn terug te brengen tot tien weken, worden toegekomen. Het verzoek van [verzoeker sub 1] wordt derhalve afgewezen.

2.5. De minister dient ten aanzien van ProRail op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 juli 2007, kenmerk LGR/20017.06.45.65./kta en 17 oktober 2008, kenmerk VI/BZ 2008097472;

II. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prorail B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,18 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en achttien cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prorail B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prorail B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Fransen voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2009

407-578.

Bron: Website Raad van State

home...